Na Ommen nu ook Hardenberg aan het ijzeren net verbonden (2)

De spoorlijn Zwolle-Ommen kwam in 1903 gereed. Vanaf 1905 doet de Noordooster lokaal ook Hardenberg aan.

De stoomlocomotief bij Ommen ter hoogte van de watertoren.
Klik op deze link voor meer afbeeldingen:

Tweede vak
De krant deed in 1905 alsvolgt verslag over de aanstaande ingebruikname. “Met groote ingenomenheid begroeten wij het feit, dat van de lang verbeide en vurig begeerde Noordooster een tweede vak wordt geopend en wij thans van Zwolle uit oostwaarts voorbij Ommen reeds tot Hardenberg kunnen rijden, terwijl er alle kans bestaat dat de gelegenheid eerlang nog verder zal worden uitgebreid. ’t Duurt lang, ’t duurt volgens sommigen veel te lang. Maar men vergeet bij de klacht wat er noodig is geweest om het zoover te brengen als wij nu gekomen zijn.

Jan Willink
De Noordooster is te danken aan het initiatief van wijlen den heer Jan Willink (1831-1896), textielfabrikant, aan wien geheel het oosten en een deel van het noorden van ons land op spoorweggebied zooveel verplichting heeft. De Noordooster heeft hem menig verdrietig oogenblik bezorgd en de tegenwerking, die hij meermalen ondervond, zou een minder krachtige, volhardende persoonlijkheid terneer hebben geslagen. Men bedenke dat hij reeds in 1888 met ’t plan voor den dag kwam — in een brochure, bij de Erven J. J. Tijl, Zwolle verschenen, ontwikkelde hij het dat in Juli 1891 alles voor de aanneming gereed lag; dat echter door de voorwaarden, van hoogerhand gesteld, alles weder als ’t ware ongedaan werd gemaakt en de kans ruim twee jaar later zoo goed als hopeloos stond. Een laatste en uiterste poging door ’t comité aangewend, ontroerde de gemoederen der Tweede Kamerleden. Onder beter conditiën, in overleg met ’t comité gesteld, bleek de belangstelling der streek nog altijd groot te zijn, zoodat de heer Willink einde September 1895 den minister van W., H. en N. kon melden dat de noodige gelden (6 miljoen gulden) bijeenwaren.

Veel overleg
Er bleef echter nog veel te regelen over, want de wijze waarop volgens de voorschriften der regeering moest worden gehandeld was omslachtig en eischte veel overleg. Eerst op 8 Mei 1899 werd de akte van oprichting verleden voor den notaris, den heer C. B. H. Roijer te Zwolle. De datum waarop de maatschappij aanving werd daarbij bepaald op 1 Augustus 1899. En eerst daarna kon met het eigenlijke werk worden begonnen. Ook dit eischte en eischt nog steeds zeer veel overleg. De heer H. J. E. Wenckebach, de eerste directeur, heeft met zijn staf van hoofd- en verdere ambtenaren gedaan wat hij kon om ’t werk te bespoedigen, terwijl zijn arbeid op gelijke wijze is voortgezet door den heer M. E. H. Breuning, nadat de heer Wenckebach tot directeur-generaal van den dienst der Staatsmijnen in Limburg benoemd werd.

Natuurschoon
Het eerste gedeelte der lijn Zwolle—Ommen werd 15 Januari 1903 geopend. Zwolle heeft er de voordeelen van ondervonden. Wel bleef er, wat de exploitatie der lijn betreft, nog vrij wat te wenschen over, maar in ieder geval was de gelegenheid om te Zwolle te komen, wederom vermeerderd en verbeterd. Vilsteren, vroeger bij name bij velen bekend, al werd het slechts betrekkelijk weinig bezocht, daar de afstand ook per rijtuig groot was, is sedert door honderden en nog eens honderden bewonderd. De gulle wijze, waarop de omgeving bij ’t landgoed wordt opengesteld, kan niet genoeg worden gewaardeerd. Maar ook Ommen, ’t Laer bij Ommen, Dalfsen en de mooie bosschen bij den huize den Berg aldaar trekken veel bezoekers.

Dor en ledig
t Gedeelte dat nu geopend wordt — ’t baanvak Ommen-Hardenberg — is niet zoo rijk met natuurschoon bedeeld als Dalfsen-Ommen. Het eerste gedeelte is nog mooi begroeid, — tot Junne, ja tot Beerse, blijft men in ’t hout — maar dan volgt de vlakte: zand, hei en veen wisselen elkander af met hier en daar een plekje boomen en een zeer enkele woning. Bij Mariënberg wordt het al heel schraal; huizen zijn niet te bespeuren. Komt men wat verder, bij Bergentheim, dan ziet men op eenigen afstand de woningen langs het Overijsselschs kanaal, terwijl men in de onmiddellijke nabijheid de groote turfstrooiselfabriek van de Erven I. A. van Roijen voor zich heeft, maar verder blijft het „dor en ledig” — een kudde schapen is zoo ongeveer het eenige dat wat leven aanbrengt — tot wij, laags Brucht bij Hardenberg gekomen, weer iets meer teekenen van bewoning kunnen opmerken.

Junne
Thans hebben wij met het tegenwoordige te doen. De eerste halte is te Junne. Het haltegebouw staat geheel in ’t hout. De groote houtlading, die er is bijgetrokken, toont, dat hier heel veel aanvoer verwacht wordt, ’t Valt zeker te betreuren als ook op dit punt, evenals bij Ommen zuidwaarts van de lijn het geval is, de bijl zijn werk komt verrichten, maar in ’t onvermijdelijks hebben wij ons te schikken, hoeveel leed het ook doet. Men mag alleen de hoop uiten, dat er met eenige verschooning zal worden gehandeld en ook gelet zal worden op ’t belang der streek zelf. Gelukkig kan door doelmatige cultuur spoedig weer voor aanplant worden gezorgd, zooals hier en daar bij Vilsteren en nabij Ommen reeds is te bespeuren.

Het haltegebouw te Junne vertoont de stijl der gebouwen langs de gehele lijn. Alleen is op het nieuwe gedeelte alles iets eenvoudiger daar de houten bovenbetimmerirg van de gevels is weggelaten en het schilderwerk wat stiller is gehouden. De geelroode pannenbedekking brengt bij de sepia-tint van steen en verf wat kleur aan. Bij deze halte en ook bij de overige stationsgebouwen is, conform de sedert gegeven voorschriften, de indeeling zoo gemaakt, dat de dienstlokalen geheel zijn afgescheiden van de woning van den chef.

Beerse
Na Junne volgt Beerse. Hier is slechts een abri, „schuilplaats” betiteld. Wij zijn vóór Nederlandsche woorden, maar wagen toch de vraag of b.v. het woord stopplaats niet eigenaardiger zou zijn, daar aan schuilplaats meer de beteekenis van „verbergen” dan van „beschutten” is te hechten. Even voorbij Beerse raken wij, zooals wij zeiden, uit het hout. Het stationsgebouw te Marienberg verheft zich flink omhoog. Het gebouw is nog iets grooter dan dat te Ommen. Beneden is het geheel ingericht voor den dienst, terwijl de chef aan de bovenverdieping een zeer doeltreffende woning heeft. Te Marienberg zal voorloopig nog niet veel drukte zijn, maar het is het punt waar de verbinding met Almelo is te verwachten. Men heeft er een draaischijf, terwijl een flink emplacement met ’t noodige voor latere aansluiting toont dat bij den aanleg de beteekenis van de plek in ’t oog is gevat. Voor Twenthe zal dit de hoofdverbinding worden met ’t noorden en ’t laat zich wel aanzien dat het verkeer van en naar Duitschland, èn voor den aanvoer van steenkolen èn wat den afvoer van producten betreft veel langs dat baanvak zal geschieden.

Bij de indeeling van het stationsgebouw is er ook op gerekend, dat hier een wachtgelegenheid moet zijn voor reizigers bij de splitsing der lijn. In dit station en in de volgende draagt de naamsaaanwijzing nog een voorloopig karakter. Op de plek waar mooie tegels met den naam der plaats zullen komen, vindt men op eenige planken met zwarte letters de aanwijzing vermeld.

Bergentheim
Na Mariënberg volgt ’t station Bergentheim. ’t Gebouw is ruimer dan dat te Junne en doet het oog zeer aangenaam aan. Vlak over het station ligt de groote turfstrooiselfabriek van de erven I. A. van Roijen. Naast en achter het fabrieksgebouw verheffen zich op het uitgebreide terrein groote stapels van de pakken, voor verzending gereedgekomen. Thans is de fabriek met een wijk verbonden met het Overijsselsche kanaal. Het product wordt per vaartuig via Vroomshoop naar Almelo vervoerd. Bij winterdag zal de trein een uitkomst zijn, maar vermoedelijk zal wel geregeld van de spoorverbinding gebruik gemaakt worden. Er is althans een zijspoor aangelegd waarop de fabriek zelf een spoor heeft doen aansluiten, zoodat de wagens geladen op de lijn kunnen worden gebracht. Ons werd nog welwillend de gelegenheid verschaft de inrichting te zien, de practische wjjze waarop het veen wordt aangevoerd, gebroken, geschift, geperst, verpakt en voor verzending gereed gemaakt. Welke beteekenis de nieuwe verbinding voor de streek kan krijgen, kan men ’t best beoordeelen als men inrichtingen als deze ziet.

Hardenberg
Na Bergentheim volgt Brucht — eenvoudig schuilplaats — en daarna naderen wij Hardenberg, voorloopig het eindpunt. Ook hier is een flink groot station opgetrokken met al het noodige wat er toe behoort. Wij gingen natuurlijk naar de Stad Hardenberg, circa 10 à 15 minuten van ’t station. ’t Is eigenaardig welk een zonderlingen indruk een plaats maakt als men haar nadert van de zijde die daarvoor in den regel niet is aangewezen. De hoofdtoegang tot Hardenberg is van Heemse. Komt men van daar — station Dedemsvaartsche tram — over de Vechtbrug Hardenberg binnen, dan maakt het een heel wat prettiger indruk dan als men het nadert van het station N. O. L. Maar dat zal wel veranderen. De toegangswegen voegen zich al heel spoedig naar den nieuwen toestand. Eigenaardig is het zeker, dat een plaatsje als Hardenberg, tot voor eenige jaren nauwelijks te bereiken, thans ten noorden en ten zuiden aan het ijzeren net is verbonden, ’t Eerst wat wij er zagen was de os als trekdier; die zal zijn tijd vermoedelijk spoedig hebben gehad. De lijn is verder reeds een heel eind gereed. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid heeft onlangs bij de discussie in de Tweede Kamer medegedeeld, dat het deel tot Coevorden met zijn belangrijke kunstwerken bijna in orde is en in het voorjaar zal kunnen worden opengesteld, en dat de lijn Assen-Stadskanaal eveneens spoedig gereed zal kunnen zijn.”

Tekst: Harry Woertink – Foto’s: collectie OudOmmen.nl

1903. Het station te Ommen bij de openstelling van de spoorlijn naar Zwolle. De trein werd getrokken door een stoomlocomotief.

Plaats een reactie