In 2022 is het 350 jaar geleden dat de troepen van de als Bommen Berend bekende bisschop van Münster plunderend door Overijssel trokken. Als bisschop van Münster sloeg Bernhard van Galen keihard toe.
De Ommerschans als bedelaarsgesticht ca. 1828.
Zie voor meer afbeeldingen het album “Ommerschans”.
Ook Ommen ontsprong niet de dans. De Ommerschans werd in 1670 met bastions en een wal versterkt. Wanneer in een jaar later Bommen Berend met zijn Münsterse soldaten over de grenzen dendert, wordt ook de Ommerschans, ondanks de verbeteringen, onder de voet gelopen. Dit is deel 3 over het Rampjaar 1672.
Toestand op de Ommerschans
Op 7 februari 1672 schreven de Staten van Overijsel aan die van Drenthe over de toestand op de Ommerschans, die volgens ontvangen klachten van Kapitein Rudolf van Arkel nog steeds veel te wensen overliet en uit welk schrijven blijkt dat Groningen en Friesland ondanks de gedane belofte en de daarvoor ontvangen gelden zeer weinig nog voor de schans hadden gedaan. In dit schrijven werd nogmaals dringend verzocht een hoeveelheid stro naar de schans te willen zenden, terwijl men aan Friesland een aantal „bultsacken” had gevraagd. En nu het land in een zo benarde positie verkeerde en men elkander zoveel mogelijk moest steunen, werd Drenthe dan ook onmiddellijk bereid gevonden het gedane verzoek in te willigen en werd al een week later een grote hoeveelheid stro naar de schans vervoerd.
Versterking
Doch waren daarmede de soldaten al geholpen, de schans zelve niet. Opgeworpen uit niet al te best materiaal, was zij nog nooit een vesting van betekenis gebleken en was er voortdurend reparatie noodzakelijk. Ook nu zou zij, al waren de garnizoenen versterkt geworden, tegen mogelijke aanvallen waarschijnlijk niet bestand zijn. Om dit euvel zoveel mogelijk te helpen voorkomen, werd besloten de Ommerschans in allerijl te versterken, waartoe in de eerste plaats ± 2000 palen van eiken-, berken-, elzen- of weekhout, elk 7 voet lang en ter dikte van een zware balk, nodig werden geacht. Verschillenden Drentse gemeenten werden bij resolutie van 14 Mei van dat jaar opdracht gegeven voor de levering van palen.
Geschut
Door gebrek aan onderhoud was het geschut op de schans ook al onbruikbaar geworden. De drie noordelijke provincies besloten daarom om de schans te voorzien van een kanon van groot kaliber, terwijl ze samen ook zo spoedig mogelijk een zestal kleinere stukken geschut naar de schans zouden sturen, elk schietende 8 à 12 ballen. Bovendien was het plan samen nog eens een korps van 1500 soldaten bij elkaar brengen die binnen Meppel gelegerd zouden moeten worden. Zover is het echter allemaal niet gekomen, door uiteindelijk steeds weer tegenstribbelende provincies die niet het benodigde geld voorhanden hadden.
Boekweit
Intussen had ook de omwonende bevolking de gronden rondom de schans naar eigen goedvinden onder elkander verdeeld voor het verbouwen van boekweit, waartoe zij, ieder voor zich, het hun toegewezen deel waren gaan afbakenen door het graven van greppels en sloten. Hierover was al enige malen door de commandant van de schans aan de Overijsselse Gedeputeerden geschreven, echter zonder dat deze er tot nu toe op hadden gereageerd.
De toestand in Overijsel was inmiddels enigszins spannend geworden want de vijand was de provincie binnengedrongen en had zich plotseling meester gemaakt van “Vriesche Veen” (Vriezenveen), waarna het vijandelijke leger verder Westwaarts was getrokken en bezit had genomen van de Havezate De Schuylenborg, waardoor voor hem de weg naar Zwolle was komen vrij te liggen.
Rouveen
Van de armtierige Ommerschans was niet de minste hulp te verwachten. Zo bleef er niets anders over dan de schans te Rouveen, waar echter bij lange na niet voldoende bezetting was gelegerd, om ook maar iets tegen het vijandelijke leger te kunnen uitrichten. Het was dan ook om die reden, dat Gedeputeerde Staten van Overijssel al eerder bij schrijven van 17 februari 1666 van dit alles melding maakten aan de provinciën Groningen en Friesland, met het dringend verzoek zoveel mogelijk soldaten naar de schans in Rouveen te willen zenden, maar ook hier zonder resultaat.
Ommerschans blijft leeg achter
Wilde Bommen Berend ook het noorden van het land bereiken dan moest de Ommerschans overvallen worden. Bij het horen van de eerste berichten van de voorgenomen bezetting door het Bisschoppelijke leger hadden de manschappen op de Ommerschans al de plaat gepoetst, met achterlating van hun bezittingen. Eerder had Van Arkel toegestaan dat dat de vrouwen en kinderen van de soldaten, die zich ook binnen de schans bevonden, naar boeren in de omtrek werden gebracht. Maar hij werd wel in zijn manschappen teleurgesteld, want ze kwamen niet terug.
Muiterij
De muiterij onder de overige soldaten breidde zich steeds meer uit. Enkelen verlieten de schans des nachts door de ondiepe grachten en sloten zich bij de vijand aan. Toen de kapitein uiteindelijk een appèl hield waren van de bezetting van ongeveer 200 man er nog slechts 47 over. Hij bezwoer ze niet het voorbeeld te volgen van de al gedeserteerden en beloofde ze, zo de vijand voor de poorten mocht komen, met dezen te zullen onderhandelen, in elk geval ten gunste van de overgebleven bezetting. Bovendien liet de Majoor een ton bier aanrukken, welke onder het garnizoen werd verdeeld. Een handige zet, daar nu tenminste voor korte tijd de gedachten van de soldaten zich met iets anders zouden bezighouden, dan met die aan oproer en muiterij. Het kan ongeveer een uur later geweest zijn, toen kapitein Van Arkel, in gezelschap van zijn collega Vegelijn, op de wallen der Ommerschans staande, de mulder uit Avereest door het veen zag naderen.
Zo gauw deze onder het bereik van het stemgeluid van de kapitein was gekomen, werd hem te kennen gegeven binnen de schans te moeten komen, aan welk verzoek de mulder gehoor gaf. Het verwonderde hem, zei hij, nog mensen op de schans aan te treffen, daar hij in de vroege morgen de in de voorgaanden nacht ontvluchte troepen Avereest had zien passeren en daardoor had verondersteld, dat de schans geheel zou zijn verlaten en de rest der manschappen een anderen weg had ingeslagen. Van Arkel gaf hem een ducaton en verzocht hem naar Ommen te gaan om te zien hoe de zaken daar stonden. De mulder nam dit aan en begaf zich, van enige boeren vergezeld, op weg. Doch al spoedig was hij voor de ophaalbrug teruggekeerd en verzocht om binnengelaten te worden. Daar vertelde hij, dat ze niet verder hadden durven gaan dan „Keesmans-huys”, van waar ze op de daarnaast gelegen heuvel de omtrek hadden verkend en gezien hadden, dat verscheidene troepen, uit Ommen komende, de weg naar het noorden waren ingeslagen en in de richting van de schans op trokken.
Weg bier en beloften
Dit was te veel voor de overgebleven bezetting. In een mum van tijd waren het bier en de gedane beloften vergeten en sloegen de 47 manschappen opnieuw aan het muiten. Het huis van de kapitein moest het ontgelden, en ook enige barakken, waarin levensmiddelen en drank werden bewaard. Een van de brutaalste was een zekere Gillis Noot, die de anderen voortdurend tot vernielzucht aanzette en eindelijk de soldaten bij de Buitenpoort bijeenbracht, gereed om bij het eerste teken te vertrekken. „Wij willen ons liever onder de anderen doodschieten”, zei hij „als tegen de vijand vechten. Wij hebben nu ook wat te zeggen, zegt de Kapitein, zo hij voort wil, dat hij komt, anders gaan wij weg.”
Van Arkel evenwel wilde hiervan niets horen en met de mulder probeerde hij de plannen van de oproerkraaiers nog te verijdelen. Doch zonder resultaat. Met lede ogen moesten zij het aanzien hoe de manschappen zich in verschillende richtingen verwijderden en dwars door het veen een goed heen komen zochten. Een korte beraadslaging volgde nu nog tussen Van Arkel, Vegelijn en de Majoor. Allen waren ze het erover eens dat het een onzinnig iets zou zijn, zo ze met hun drieën nog langer op de schans bleven om de vijand af te wachten. Wat dan hun lot zou zijn was maar al te duidelijk. Daarom ook dat ze maar besloten het voorbeeld van de soldaten te volgen en een goed heen komen te zoeken.
Kapitein Van Arkel als laatste
Kapitein Van Arkel was de laatste die de schans verliet. En het was hoog tijd ook. Al was de vijand tot in de onmiddellijke nabijheid genaderd en was de mulder uit Avereest er niet geweest, zeker zou Van Arkel nog in handen van de bisschop zijn gevallen. Nu echter wisten ze nog juist bij tijds te ontkomen, maar toch zag hij zich genoodzaakt zich enige dagen bij de omwonende boeren schuil te houden, alvorens hem de gelegenheid werd geboden verder te trekken, ten einde aan zijn superieuren verslag te gaan doen van het voorgevallene. Het leek hem het veiligste over Staphorst en Rouveen te reizen, doch het lot was hem niet gunstig. Op zijn weg ontmoette hij een bende van acht ruiters, die hem aanvielen, beroofden en „naeckt uyttrocken, waarna ze hem naar Hasselt brachten, in welke stad hij aanvankelijk werd gevangengezet.
Weg naar het noorden open
Intussen lag voor het vijandelijke leger de weg naar het noorden open, vooral toen, om van het apart opgerichte fortificatiewerk bij Avereest maar niet te spreken, de schans te Rouveen, waarop alle hoop voor het behoud der Noordelijke provinciën was gevestigd, het eveneens jammerlijk liet zitten, toen vijand voor de poorten verschenen. De bezetting vermocht niets uit te richten en het viel den vijand dan ook niet moeilijk haar in zeer korte tijd in bezit te krijgen. Meer over het Rampjaar in deel 4.
Zie ook deel 1 en deel 2 van de serie “1672 – 2022 herdenking 350 jaar Rampjaar waar ook Ommen niet aan ontkwam”.
Bron: Harry Woertink – 8 december 2021