Op 8 september 2022 was het 200 jaar geleden dat de eerste bedelaars aankwamen op de Ommerschans.

Op de Ommerschans, gelegen op de grens van Ommen en Balkbrug moesten luilevende armen woeste gebied ontginnen tot vruchtbare gronden. Niet alleen om in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien maar ook om arbeidsvreugde bij te brengen. Verantwoordelijk hiervoor was de Maatschappij van Weldadigheid, opgericht in het begin van de 19de eeuw om armoede te bestrijden via werk in speciaal daarvoor ingerichte landbouwkoloniën. Een tijd dat net Napoleon is verslagen en het prille Koninkrijk der Nederlanden moet zich opnieuw uitvinden. Een cruciale spil hierin is Johannes van den Bosch.
Maatschappij van Weldadigheid
Johannes van den Bosch zag maar één weg om de armoede te doen verdwijnen: de mensen moesten werk krijgen, door werkverschaffing, liefst op het platteland. Dat werk moest worden ondernomen door een groot opgezette nationale vereniging, die geleid zou moeten worden door mensen met klinkende namen. In januari 1818 richtte Van den Bosch een verzoek tot koning Willem I. Hij verzocht een Maatschappij van Weldadigheid te mogen oprichten, die onder bescherming zou staan van de 20-jarige prins Frederik, de tweede zoon van de koning. Koning Willem gaf zijn toestemming.
Op 1 april 1818 werd de Maatschappij van Weldadigheid opgericht. In de kringen der welgestelden was men wel genegen Van den Bosch te helpen. Van den Bosch zelf wees op het dreigende gevaar van een revolutie van 16 miljoen armen. Het was wel een halve eeuw voordat Karl Marx “Das Kapital” liet verschijnen, maar Van den Bosch zocht toen al, net als Marx, de diepste oorzaak van de armoede in het eigendomsrecht, dat ophoping van kapitaal in handen van weinigen mogelijk maakte. Zo kregen enkelen de macht over de productiemiddelen en dus ook over de arbeid van de anderen.De regering was niet erg geestdriftig over de plannen van Van den Bosch. Zij wilde slechts steun verlenen, als men bij het produceren van goederen ervoor zou oppassen, geen concurrenten te worden voor bestaande industrieën. Daarom zetten de initiatiefnemers de ontginning van woeste gronden bovenaan op het programma. Men vond uiteindelijk een geschikt terrein in Drenthe. De Maatschappij kocht daar het landgoed Westerbeeksloot, bestaande uit een landhuis, een herberg, een paar huisjes en 532 ha grond heide, bos en grasland. Geleidelijk werd meer grond aangekocht. In 1830 bezat de Maatschappij ruim 4100 ha. De Maatschappij kreeg zijn inkomsten uit de bijdragen van zijn leden. De maatschappij telde toen meer dan 21.000 leden. Deze leden hadden ƒ 71.512 bijeengebracht. Bovendien hadden zij zich verbonden, 26.000 el linnen uit de koloniën af te nemen. ledere particulier of afdeling van de Maatschappij, die ƒ 1700 aan contributie had afgedragen, kreeg het recht een gezin te zenden.
Van den Bosch had berekend, dat een gezin van 5 personen een bestaan kon vinden op 5 ha cultuurgrond, waarop landbouw moest worden uitgeoefend. Vrouwen en kinderen moesten dan nog wol en vlas spinnen en linnen weven. Al na één jaar stonden er op het landgoed Westerbeeksloot totaal 52 kolonistenwoningen. Deze kolonie werd genoemd naar prins Frederik: Frederiksoord. Niet lang daarna kon men overgaan tot de stichting van een tweede en een derde kolonie: Wilhelminaoord, genoemd naar prinses Wilhelmina, weduwe van prins Willem V, en Willemsoord, genoemd naar prins Willem V. In 1824 woonden er in de drie koloniën 2240 mensen. Het grootste deel van de nieuwe bewoners kwam uit Holland. In Frederiksoord en omstreken komen echter nu nog namen voor als Le Loux, Wibier. Mailly en Dupont. Deze Franse namen wijzen erop, dat destijds ook mensen uit België – dat tot 1830 bij Nederland hoorde – naar Frederiksoord zijn gekomen. De koloniën in de omgeving van Frederiksoord stonden bekend als “vrije” koloniën.
Ommerschans
In 1819 kreeg de Maatschappij van Weldadigheid de beschikking over de Ommerschans. Johannes van den Bosch had -zoals altijd- zijn plan snel klaar: Er komen twee gestichten, een grote (1000 personen) voor bedelaars en een kleine (120 personen) als strafkolonie om gestrafte kolonisten uit alle koloniën te kunnen onderbrengen voor de duur van hun straf. Die Strafkolonie op de Ommerschans wordt al in 1820 uit de grond gestampt. Nu kan Johannes van den Bosch de kolonisten uit de vrije koloniën die straf verdienen, opzenden naar de Ommerschans. Met betrekking tot de bedelaars sluit hij begin 1822 de eerste contracten af, terwijl hij de toestemming en de financiering nog niet rond heeft. Als koning Willem in maart een soort van toezegging doet, regelt Johannes van den Bosch begin april meteen de financiering van de bouw, laat een bestek maken en besteedt de bouw aan bij aannemer Eltje Nuis wonende onder de gemeente Avereest. Eind april 1822 start de bouw van een enorm gesticht op het binnenterrein van de Ommerschans. Buitenwerks 99×99 meter, rond een ruime binnenplaats. De aannemer presteert het om dan grootste gebouw van Nederland in 5 maanden tijd uit de grond te stampen.
Met een aantal steden, waaronder Delft, zijn de contracten voor het onderbrengen van bedelaars al in februari afgesloten. Op 8 september 1822 is het dan zover. Vanuit Delft komen tien bedelaars uit Delft aan op de Ommerschans. Ten behoeve van de registratie van bedelaars is een register aangelegd dat precies zo is ingedeeld als de militaire stamboeken. Dat voorbeeld ligt natuurlijk voor de hand, met de militaire achtergrond van Johannes van den Bosch. En het is heel handig om van elke bedelaar een signalement te hebben, want als ze er dan tussenuit knijpen -wat binnen de Maatschappij van Weldadigheid vanzelfsprekend desertie genoemd wordt- dan kun je de overheden dat signalement geven om de sujetten op te sporen en terug te brengen. In het oudste register zijn in het signalement zelfs de namen van de ouders -voor zover bekend- toegevoegd. De Ommerschans en Veenhuizen waren koloniën voor bedelaars, wezen en vondelingen. Deze koloniën waren niet vrij. Men ging uit eigen vrije wil naar de koloniën bij Frederiksoord maar de mensen in de Ommerschans en bij Veenhuizen werden daar geplaatst door de overheid.
Voorouders
Ruim 1 miljoen Nederlanders en Belgen hebben voorouders die in de Koloniën van Weldadigheid gewoond en gewerkt hebben. De Koloniën van Weldadigheid hebben de levens van veel van onze voorouders ingrijpend veranderd. Maar ook onze kijk op bijvoorbeeld zorg, onderwijs en detentie. Bedenker van dit alles was Johannes van den Bosch. Het spreekt vanzelf, dat de vrije koloniën financieel veel beter liepen dan de gedwongen koloniën. In 1859 deed de Maatschappij haar gedwongen koloniën over aan de regering.
Wie was Johannes van den Bosch (1780-1844)
Johannes van den Bosch werd in februari 1780 in Herwijnen in de Betuwe geboren, als zoon van de dorpsdokter. Al jong gaf hij als zijn wens te kennen, dat hij militair wilde worden. Als jongen al leidde hij vaak de dorpsjeugd in veldslagen tegen jongens uit naburige dorpen, zo wordt over hem verteld.
Op 15-jarige leeftijd werd hij apothekers-leerling in Amsterdam. Johannes besteedde echter zijn zakgeld aan het kopen van wiskundeboeken, die hij van a tot z doorlas met het oog op een militaire loopbaan. Toen hij 18 jaar oud was, was hij toegelaten tot de officiersopleiding, en bekwaam verklaard voor genieofficier. Hij vertrok naar het toenmalige Nederlands Oost-Indië. Daar maakte hij zich zeer verdienstelijk bij het organiseren van de verdediging van de hoofdstad Batavia tegen de Engelsen, waarmee Nederland toen in oorlog was. In 1804 trouwde Van den Bosch met de 17-jarige dochter Catharina Lucretia van de militaire opperbevelhebber Simon de Sandol Roy. Van den Bosch was in die jaren tot luitenant-kolonel opgeklommen.
Herman Willem Daendels, die in 1808 in Nederland aan het bewind kwam, ontsloeg De Sandol Roy. Van den Bosch, die solidair wilde zijn met zijn schoonvader, nam toen zelf ontslag. Hij keerde twee jaar later naar Nederland terug, dat toen door de Fransen werd overheerst. In 1813 sloot hij zich aan bij de opstand tegen de Fransen. Terwijl hij meestreed in het beleg van Naarden, overleed zijn vrouw. In de drie jaren van Franse bezetting had hij zich verdiept in allerlei landbouwkundige en economische werken. De kennis, die hij daardoor kreeg, werd van groot belang voor zijn verdere ontwikkeling. Deze kennis kwam hem ook van pas toen zijn Maatschappij van Weldadigheid haar werk begon. In 1827 stuurde koning Willem I Van den Bosch naar de Nederlandse koloniën in West-Indië. Hij kreeg de opdracht het bestuur daar te reorganiseren. In 1828 werd hij door de koning benoemd tot gouverneur-generaal.
Van den Bosch ontwikkelde in deze jaren het bekende Cultuurstelsel, dat de Nederlandse schatkist zeer veel geld opleverde. Zo veel zelfs, dat koning Willem I daarvan gemakkelijk alleen de kosten van de oorlog tegen België kon betalen. In 1832 benoemde de koning Van den Bosch tot commissaris-generaal. In 1834 werd hij minister van koloniën. In 1839 werd hij tot graaf verheven. Hij nam daarna ontslag als minister. Op 28 januari 1844 overleed Johannes van den Bosch op bijna 64-jarige leeftijd in Den Haag.
Tekst en foto: Harry Woertink