Van brand wil iedereen graag bespaard blijven. Als er dan brand is dan zijn onze spuitgasten meer dan welkom.
Spuit I waar vroegere in Ommen brand mee bestreden werd.
Foto: Streekmuseum Ommen
Zie ook “deel 1”, “deel 2”, “deel 3” en voor meer foto’s het album “Brandweer”.
Vroeger werd de burgerij min of meer verplicht om bij brand actief te zijn. Dat varieerde van het bedienen van de brandspuit en het gieten van het water tot oppassers om te voorkomen dat niemand op de slang ging staan en spoelen en drogen van de slangen na de brand.
De allereerste brandspuiten waren handbediende zuigerpompen, holle cilinders met een zuiger erin. Ze werkten als een soort grote injectiespuit met een handvat of hefboom voor de bediening. Ze konden maar een kleine hoeveelheid water bevatten en moesten telkens vanuit een emmer worden gevuld. Jan van der Heyden en zijn broer Nicolaas hebben de brandspuit in 1672 verbeterd door er een ‘zuigpomp’ en lederen brandslangen aan toe te voegen. Het benodigde water kon nu direct uit een put, sloot, gracht of rivier opgezogen worden. De spuit, die eerder naar de brand werd gedragen, werd al snel voorzien van wielen, zowel om als een kar of getrokken te worden met paarden.
Spuit I en Spuit II
In 1827 besloot koning Willem I dat alle gemeenten brandspuiten en andere blusmiddelen moesten aanschaffen. Ommen was in het bezit van 2 brandspuiten: Spuit I, de brandspuit met drukbol die zorgt voor een gelijkmatige druk op de waterstraal. Vier mensen moesten met behulp van bomen pompen. Verder Spuit II, die telkens met een emmer gevuld moest worden. Zowel Spuit I als Spuit II zijn in het bezit van Het Streekmuseum in Ommen.
De bestrijding van branden gebeurde van oudsher met emmertjes water die van hand tot hand werden doorgegeven. Een leren emmer behoorde dan ook tot de verplichte uitrusting van elk burger van Ommen. Het water kwam uit de Vecht of uit verschillende brandputten en -kolken. In Stad-Ommen was sprake van een 9-tal zogeheten publieke waterputten. Op het Vrijthof is een vroegere brandput gemarkeerd met een granieten deksel met daarop de tekst: “Brandput, anno 1860”. In 1872 kwam er nog een put bij. Alle waterputten werden aan het eind van de negentiende eeuw vervangen door stadspompen. Bij sommigen pompen bleef een waterreservoir voor brand.
Was er in de stad altijd wel voldoende water voorhanden, dat was niet altijd zo in de buurtschappen. Daar moest nog wel eens een brand worden bestrijden zonder water met als gevolg dat alles in as opging. Toen in 1930 Ommen voorzien werd van waterleiding, waren er inmiddels ook 36 brandkranen aangelegd. De suggestie in de gemeenteraad om de brandspuit daarom maar te verplaatsen naar het buitengebied van Ommen kreeg geen gehoor. Het brandspuithuisje naast de kerk was de meest centrale plek om bij brand ook naar de buurtschappen vervoerd te worden.
Professie
Na de Tweede Wereldoorlog professionaliseerde de brandweer in hoog tempo. Handpompen maakten plaats voor motorspuiten. Er ontstonden gemeentelijke (vrijwillige)brandweerkorpsen. Er werd beschermende kleding en hoofdbedekking bedacht voor de bescherming tegen (blus)water en mogelijk kou. Oliejassen en -jekkers waren de standaard. En een leren pet, met neklap. Sinds 2012 heeft Ommen een brandweer die gehuisvest is in een mooie kazerne samen met politie en de buitendienst van de gemeente. Ommen beschikt als enige gemeente in Nederland over een vrijwillige bosbrandbestrijdingseenheid, die bestaat uit boeren met giertanks die bij bosbranden ingezet kunnen worden. De brandweer Ommen is samengevoegd met de brandweer Hardenberg. Als Brandweer Ommen-Hardenberg gaat het om één ambtelijke organisatie, gevormd vanuit twee gemeenten, met 180 personeelsleden, waarvan 160 vrijwilligers verdeeld over 8 brandweerposten. Sinds 1 januari 2014 valt de brandweer Ommen-Hardenberg onder de veiligheidsregio IJsselland.
Dit is het laatste deel van een serie van 4 over de brandweer vroeger.
Bron: Harry Woertink – 21 juni 2020