Brand was vroeger een ramp. Een brandverzekering was er nog niet. De stad had brandwachten en brandputten.
Oefening van de brandweer op de Bleek bij Makkinga’s Molen in 1925.
Foto: OudOmmen
Zie ook “deel 1” en voor meer foto’s het album “Brandweer”.
In 1730 was voor het verkrijgen van het burgerrecht van de stad Ommen behalve een flinke som geld ook een leren brandemmer voor de brandweer een verplichte bijdrage. In 1841 had de stad Ommen de beschikking over 2 brandspuiten, 20 emmers, 160 brandhaken en 50 bijlen.
Brand, brand
Brand! Brand! klinkt het uit verschillende monden op woensdag 8 augustus 1822 als Ommenaren vuurtongen boven hun stadje zien en witte rookpluimen. Ook Egbert Brinkman ontdekt vanaf zijn land iets buiten de kom van Ommen dat het niet pluis is en keert snel te voet naar huis, achterna gekomen door zijn vrouw en kinderen. Dicht op de plek des onheils ziet Brinkman tot grote ontsteltenis dat zijn huis in lichterlaaie staat. En niet alleen van hem maar ook belendende percelen staan in vuur en vlam. De huizen branden als een fakkel. Vuurheren treden regelend op bij pogingen de brand te blussen. De slang van de brandspuit is op de naburige brandkolk aangesloten en inwoners staan rij in rij om telkens de met water gevulde leren emmers op de vuurhaard te gooien. Iedereen doet wat hij of zij kan. Uit de gevaar lopende huizen worden goederen weggesleept. Maar het mag allemaal niet baten. Totaal gaan 30 huizen en twee schuren in vlammen op.
In de krant
De krant van toen bericht het volgende over de grote brand in Ommen: “Ommen den 8 augustus 1822. Heden namiddag, omstreeks vier uren, ontstond alhier brand in de schuur van den arbeider Egbert Brinkman, welke dadelijk tot diens daaraan gelegene woning oversloeg en zoo geweldig toenam, dat, niettegenstaande alle aangebragte hulp, in minder dan één uur tijds dertig huizen en twee schuren eene prooi der vlammen werden. Eenenveertig gezinnen (circa één vijfde der bevolking dezer stad) zijn hierdoor van huisvesting en het grootste gedeelte hunner goederen beroofd en, meerendeels, in de diepste armoede gedompeld; waaruit zij alleen door krachtdadige hulp van menschenvrienden kunnen geholpen worden”.
De brand blijkt te zijn ontstaan in de schuur van Egbert Brinkman. Zijn kinderen van respectievelijk 8, 6 en 4 jaren hebben vermoedelijk vuur in de schuur gebracht toen zij – terwijl de moeder in de buurt van het huis aan het werk was – alleen thuis waren. Omstreeks drie uur ging mevrouw Brinkman met haar kinderen naar het veld om te helpen bij de roggeoogst. Onderwijl smeulde het vuur verder en omstreeks vier uur brak de brand uit die razendsnel om zich heen greep.
Het huis en schuur van Egbert Brinkman waren, evenals alle andere percelen, met stro gedekt en voor een deel met hooi, rogge en stro en brandstoffen (turf en hout), gevuld. De afgebrande woningen werden deels door landlieden deels door handwerklieden bewoond. Van de afgebrande woningen was een groot deel nog voor de brand nieuw gebouwd of verbeterd. De huizen waren gelegen aan de Bouwstraat en het Bouweinde. De schade werd geraamd op 45.000 tot 50.000 guldens, een voor die tijd aanzienlijk bedrag. Een deel van de gezinnen vond tijdelijk onderdak bij familie en vrienden. Twaalf gezinnen konden zolang bivakkeren in een speciaal opgezette loods aan de oostkant van Ommen.
Financiële bijstand en collecte
Om de nood van de daklozen te lenigen en voor herstel van de afgebrande huizen werd door de gemeente een beroep gedaan op de provincie voor financiële bijstand. Vooral ook omdat de Stadskas met weinig gevuld was en het merendeel van de eigenaren niet tegen brandschade verzekerd waren. Tot de gedupeerde gezinnen behoorden onder andere de families van Jan Paarhuis, Evert Poortier, Marten Schuurman, Gerrit Timmerman, Hendrik Bosscher, Jan Marsman, Jan Noeverman en Hendrik Schuttert, allen landbouwers. Verder Hendrikus Christianus Kerver, smid en Albert Willem van Munster. Door middel van een collecte, te Ambt- en Stad Ommen, die met toestemming van de gouverneur van de provincie werd gehouden, kon in de meest noodzakelijke behoeften van de slachtoffers worden voorzien. De meeste woningen waren in 1833 met steun van de overheid en bijdragen van particulieren herbouwd en konden weer door de gezinnen betrokken worden. In deel 3 meer over de brandweer in vroegere tijden.
Bron: Harry Woertink – 8 juni 2020