De meeste huizen in Ommen waren vroeger van hout en voorzien van rieten- of strooien daken. Het gevaar voor brand was dan ook bijzonder groot.
1913 – Grote brand in de Brugstraat, waarbij huizen in de as werden gelegd.
Foto: OudOmmen
Zie voor meer foto’s het album “Brandweer”.
Het komt dan ook nog wel eens voor dat het stadje door brand wordt geteisterd. In 1517 kreeg Ommen ook met een grote brand te maken en werd bijna geheel in as gelegd. Er waren meerdere branden in de loop der tijd. Uit de Stadswillekeur blijkt dat een grote brand in 1624 Ommen bijna geheel verwoest. Om elf uur breekt brand uit en na een uur is Ommen in as verteerd vanaf de Heilige Geest (Gasthuis aan de tegenwoordig Gasthuisstraat) tot aan de Vecht. Niets blijft gespaard. Ook de kerk met het fraai gewelf en schoon interieur ontkomt niet aan de brand, zo meldt de Stadswillekeur.
Brandspuit
Om zich tegen branden te weren wordt door het Stadsbestuur eerst in 1743 besloten om een brandspuit aan te schaffen. Deze wordt geleverd door de koperslager Jan Steenbergen uit Deventer. De bediening van deze handspuit wordt opgedragen aan de burgerij. Ieder jaar werd een lijst vastgesteld voor de burgers waarin hun taak wordt omschreven bij voorkomende branden. De taken bij brand waren: “Lullemans”, “Watergieters in het net”, “Oppassers dat niemand op de slange treed” en “Pompers aan de brandspuit”. Was de brand meester dan waren de werkzaamheden: “Om de spuit te spoelen en de slang op het choor en spuit bij het spuitenhuisje te brengen” en tot slot ”Om de spuit in order te brengen en de slange te droogen”. Er werd streng op toegezien of iedereen zijn taak stipt uitvoerde. Ook worden verschillende voorschriften en bepalingen ingesteld om branden te voorkomen. Voor de handhaving worden “Vuurwagters” aangesteld ook wel “Vuuurheeren” of “Pijpenpasser” genoemd. Ze moeten erop toe zien dat dat niemand op onvoorzichtige wijze met vuur omgaat. Zo mag bijvoorbeeld niemand in de binnenstad vlas, hennep of andere brandende stoffen bij vuur of in ovens drogen. In kasten, spinden of dergelijke ruimten is het bewaren van vuur verboden. Ieder ingezetene moet thuis een ijshaak hebben van 16 voeten lang.
Roken verboden
Het is verboden om in de maanden mei, juni, juli en augustus des avonds na 9 uur en vóór zonsopgang op straten, stegen en wegen tabak roken. Ook het roken bij “winderig of vorstig weer, hetzij dat er water of geen water voor de deuren is” is taboe. Buitenshuis roken mag slechts op plekken waar geen brandend stof aanwezig is en als er dopje op de pijpenkop zit. De schoorstenen van de huizen worden regelmatig door de “Vuurwagters” gecontroleerd op gaten en scheuren. Iedereen is verplicht zijn schoorsteen elk jaar voor de maand mei te laten vegen. Klonk een luid geroep van “Brand” dan moest iedereen onmiddellijk zijn huis uit komen voorzien van een emmer water en ijshaak. De buren van degenen bij wie de brand was uitgebroken moesten onmiddellijk de daken van de nabijstaande huizen beklimmen en nathouden met water dat door anderen wordt aangereikt. Behalve op vuurgevaarlijke toestanden moeten de “Vuurwagters” ook toe zien op het ordentelijkheid onderhouden van de straten in de stad. Tegen 1 april van elk jaar wordt controle uitgeoefend en nagegaan of iedereen wel uitvoering geeft aan deze bepalingen. Hieruit spruit voor het voorschrift van het schoonhouden van straten en pleinen van gras tijdens de tijd van de Ommer Bissingh. In deel 2 meer over de brandweer in vroegere tijden.
Bron: Harry Woertink – 5 juni 2020