Ommen was eerder niet meer dan een nederzetting nabij een doorwaadbare plaats in de Vecht. Echter, de Vecht heeft Ommen belangrijk gemaakt.

‘Boten’ langs de Hessenweg en Vecht markeren een historisch weg- en waterknooppunt tussen Ommen en Zwolle. Het zijn als het ware zieleschepen, een onderdeel van het kunstproject ‘Kunstwegen’.
Zie voor meer afbeeldingen het album: “2019 – Waterknooppunt“
De kronkelende rivier diende tot eind 1800 als de belangrijkste transportader tussen Zwolle, Nordhorn en Twente. De kleine schepen – zompen – hadden als platbodems weinig diepgang nodig en dus ook niet veel water. Dat was maar goed ook want in droge tijden was de Vecht nauwelijks bevaarbaar.
Behalve de Vecht als vaarwater liep buiten Ommen de Hessenweg, een handelsroute, die zijn naam heeft te danken aan de kooplieden uit de Duitse graafschap Hessen. Zij vervoerden met enorme wagens met daarvoor krachtige paarden hun waardevolle goederen door heel Europa. Daarover later meer.Varen waar geen water is
De Vecht kende een onregelmatige diepgang, waardoor in de zomermaanden de waterstand wel eens extreem laag kon zijn. De Vecht was eigenlijk alleen goed bevaarbaar in de waterrijke tijd, ongeveer van oktober tot april. In de zomermaanden viel de rivier bijna droog en lag de scheepvaart soms weken achtereen stil. Bovendien was de rivier erg bochtig. De vaartijd van Zwolle naar Nordhorn was ongeveer 6 dagen. Bij een te lage waterstand werden er door de schippers dammetjes in de rivier opgeworpen. Zodra er voldoende water was verzameld, stak men de dam door en kon men weer (een stuk) verder varen. Dit was overigens op alle rivieren in Oost-Nederland een gangbare praktijk: varen waar geen water is.
Bentheim
Belangrijke zijrivieren die zich bij de Vecht vanaf de bron in Duitsland voegen zijn de Steinfurter Aa, de Dinkel en iets voorbij Ommen de Regge. Belangrijke plaatsen en dorpen langs de Vecht zijn: Metelen, Wettringen, Schüttorf, Brandlecht, Nordhorn, Neuenhaus, Hoogstede, Emlichheim, Gramsbergen, Hardenberg, Ommen, Vilsteren/Oudleusen, Dalfsen en Zwolle. Via de Vecht werden de uit de rotsen van Bentheim gehouwen zandstenen blokken naar Zwolle geëxporteerd om hier te worden overgeladen op grotere schepen via de Zuiderzee naar het westen. Al sinds de 11e en 12e eeuw wordt er in het graafschap Bentheim zandsteen gedolven. De vorst van Bentheim en Steinfurt bezat in de hoogtijdagen van het graafschap maar liefst 9 steengroeven. De grootste lag tussen Bad Bentheim en Schüttorf. Veel Duitse steenhouwers vestigden zich in Nederland, om daar met hun specialisme aan de vraag van de bouwheren te voldoen. Rondtrekkende steenhouwers gaven de grove blokken zandsteen op de bouwplek hun uiteindelijke vorm. Hier en daar lieten zij hun steenhouwersmerken in de bouwwerken achter.
Behalve Bentheimer zandsteen werden ook agrarische producten uit de omgeving over de Vecht vervoerd. Bij de Duitse grens moesten hoge tolgelden worden betaald. Om deze te ontlopen werd er door de schippers veel gesmokkeld. Er zijn voorbeelden bekend zoals zijden spek tegen het boord spijkeren en schinken aan een touw onder water meetrekken. Werd een schipper hierop betrapt, dan werd lading en schip verbeurdverklaard. Tegen betaling kon hij dat dan terugkopen. Als men het geld niet beschikbaar had, werd men door andere schippers geholpen.
Nieuwe Vecht
Om de vaartijd naar Zwolle te verkorten, werd rond 1600 de Nieuwe Vecht bij het Zwolse Berkum gegraven. Dit verbindingskanaal reikte tot aan de Nieuwe Wetering in het centrum van Zwolle. Zo konden de Thorbeckegracht, de Buitenkant en het Rode Torenplein bereikt worden waar de overslag van goederen plaats vond. Zwolle had namelijk het stapelrecht op alle goederen die over de Vecht werden vervoerd. Via de schutsluis Katerveer kon men de IJssel of de Zuiderzee opvaren of via Hasselt en het Zwolse Diep.
In het midden van de 19e eeuw kwam het kanaal de Dedemsvaart en haar zijtak de Lutterhoofdwijk gereed. Zij vormden een kortere vaarweg tussen Coevorden en Zwolle en dat betekende dat het belang van de Vecht als vaarweg verminderde. Dit kanaal verbond Zwolle via de Vecht met de Dedemsvaart. Zo was ook vanuit Ommen via het Ommerkanaal, de Dedemsvaart en het Lichtmiskanaal Zwolle per schip bereikbaar. Het kanaal ontsloot de grote veengebieden op de grens van Overijssel en Drenthe en maakte het mogelijk turftransporten te vervoeren naar de Turfmarkt in Zwolle. Het Lichtmiskanaal werd gedempt bij de aanleg van de Rijksweg van de huidige A28.
Einde scheepvaart
In 1908 werd de Vecht gekanaliseerd en werden er vele bochten afgesneden. Door deze en andere waterwerken daalde het water in de rivier naar een laag niveau en moest men in 1920 besluiten om stuwen te bouwen. Dat werden er zeven: De Haandrik, Ane (inmiddels afgebroken) Hardenberg, Diffelen (bij Mariënberg), Junne, Vilsteren en Vechterweerd (bij buurtschap Marshoek, tussen Dalfsen en Zwolle). Scheepvaart was vanaf toen niet meer mogelijk.
Bekende Ommer schippersgeslachten waren Oldeman, van der Vegt, van Elburg en Foekert. De Ommer schippers woonden veelal aan- of in de directe omgeving van het haventje de Burggraven. Toen de Vecht in de twintigste eeuw werd gekanaliseerd kwam deze haven te vervallen en werd gedempt. Overigens was toen de scheepvaart al grotendeels verdrongen door vervoer over weg en rails.
Tot zover deel 8 van deze vervolgserie. In deel 9 meer over stadsrechten Ommen 1248-2023.
Tekst: Harry Woertink – Foto: collectie OudOmmen.nl