In dienst van de stad, de lantaarnopsteker (6)

Beroepen van vroeger van mensen ten dienste van de stad. In deze vervolgserie belichten we hun taak en bijzonderheden. In deel 6, de lantaarnopsteker.

Het laddertje van de Ommer stadslantaarnopsteker nu in het museum.

Gaan straatlantaarns tegenwoordig automatisch aan als het donker is, vroeger was dat anders. De stadslantaarnopsteker kwam er aan te pas, die de op olie brandende lantaarns aan moest steken en ook weer uitblazen, als ze tenminste niet vanzelf door gebrek aan olie of wind uitgegaan waren.

Ladder

Om bij de lantaarns te komen had de opsteker een houten laddertje tot zijn beschikking. De lantaarns waren meestal geplaatst op houten palen, voorzien van een dwarsklampje waartegen het laddertje dan gezet kon worden voor het aanteken of uitblazen van de lantaarn. Later kwam ze ook in een luxer uitvoering met een gietijzeren paal. De lantaarns werden ook alleen maar in de avonden van de wintermaanden aangestoken.

Vroeg naar bed

De lantaarns gaven enige primitieve verlichting aan degenen die de deur nog uit moesten. Bij het licht van de petroleumlampen was het in de straten toch nog vrij donker. Ze dienden louter als baken waar je je op kon richten en oriënteren. Zodra de lantaarnopsteker zijn laatste ronde had gedaan en de lampen gedoofd waren, daalde de nacht over Ommen. De mensen gingen toch vroeg naar bed…

De eerste straatlantaarns werden geplaatst in 1762 en brandden voor het eerst op 8 januari 1763. Ze stonden op belangrijke plekken in de stad en ook op gevaarlijke punten. De behoefte naar meer verlichting was er wel, maar de financiële middelen ontbraken bij de gemeente.

Vanwege de stad werd als lantaarnopsteker aangesteld Derk Neervoort. Met het uitbetalen van de lantaarnopsteker ging het overigens niet altijd even vlot. Neervoort beklaagt zich in 1773 dan ook dat hij al vele jaren de lantaarns heeft aangestoken en schoongemaakt, maar nog geen stuiver heeft ontvangen die hem per lantaarn is toegezegd. “Verzoeke aan UweledelAgtbare het selfde in gunste aan te nemen en het versegde te voldoen”, luidde zijn beklag aan de Magistraat.

Nieuwe olie

Vóór 1860 was de stad in het bezit van 5 straatlantaarns. Het gebruik van ‘nieuwe olie’ wees uit dat dit een besparing op zou leveren. De verlichtding zou dan 2 cent per uur kosten. Daarom konden 7 nieuwe straatlantaarns gekocht worden en de al 5 bestaande lantaarns worden omgebouwd. De 12 straatlantaarns kwamen te staan op de volgende punten: 1. Aan de brug; 2. Aan de ingang van het stadhuis; 3. Op de markt ter hoogte van Weenink; 4. Op de hoek bij Jansen Kramer; 5. Op de hoek bij Appelhof; 6. Op de hoek Van der Heide aan het Kerkhof; 7. In de Bouwstraat bij Kamperbeek; 8. Bij Dunnewind; 9. Bij Van der Zee; 10. Bij kantoor van notaris Mulert; 11. Bij Makkinga’s molen en 12. In de Brugstraat op de hoek bij weduwe Vosjan.

Instructies

Hendrik Rietman werd in 1860 benoemd als lantaarnopsteker in dienst van de stad. In zijn instructies stond dat hij de lantaarns op tijd moet aansteken en wel gedurende wintermaanden een uur na zonsondergang of een half uur na maansopgang en uitdoen een uur nadat de maan onder is gegaan ofwel bij het ‘ontzitten’ van de maan des avonds na klokslag elf uur. Verder wordt van de lantaarnopsteker verwacht dat hij de vlam langzaam opzet en alle lampen goed na ziet. De kousjes op de lampen moeten om de drie avonden gelijk en effen afgeknipt worden en ook dat de lampen schoongehouden worden en ze alle avonden van goed schoongemaakte glazen worden voorzien.

Deze instructies waren kennelijk voor Hendrik Rietman toch niet duidelijk genoeg, want in 1875 werd hij door de gemeente ontslagen als lantaarnopsteker “nopens zijn gedrag en verregaand plichtsverzuim” stond in zijn ontslagbrief. Als opvolger kon aangesteld worden Hermannus Hoekman. Toen Hoekman in 1891 overleed werd hij als lantaarnaansteker opgevolgd door Johannes Jacobus Arendsen, die gelijk belast werd met het schoonmaken en smeren van de brandspuit.

Uitbreiding aantal lichtpunten

Het aantal lichtpunten breidde zich in de jaren langzaam uit. In 1865 werd de brandkolk bij G.J. Paarhuis van een straatlantaarn voorzien en in 1870 bij de woningen van Marten van Elburg en Meine Lantinga. In 1873 kreeg B. Foekert er ook een maar moest die zelf wel betalen en bij de stadspomp op de Markt kwam er ook één. In 1877 werd de Achterstraat bij Evert Makkinga voorzien van een lantaarn en in 1879 de Borrgraven bij Jan Wolters en L. Marsman. De Schurinksteeg moest wachten tot 1882 tot er twee lantaarns kwamen. Toen ook kwam er één bij het Kantongerecht aan de Markt. Voor elke nieuwe lamp was een besluit van de gemeenteraad nodig.

Petroleum

Het leveren van petroleum voor de straatverlichting werd elk jaar aanbesteed onder de Ommer petroleumventers. In 1903 was Weduwe H. van Elburg de gelukkige om de gemeente de nodige petroleum te leveren à 6 1/8 cent per liter. Door de komst van op elektra aangesloten straatlantaarns kwam er in 1920 een einde aan de functie van lantaarnopsteker in dienst van de stad. De ladder belandde in het museum en maakt nu onderdeel uit van de expositie van het Historisch Museum Ommen. Tot zover deel 6 van deze serie. In deel 7 meer over “In dienst van de stad”.

Tekst: Harry Woertink – Foto’s: collectie OudOmmen.nl

Deel 5 van deze serie in Dienst van de Stad is hier te lezen:

1909. Het Zwarte Paard met een petroleumlamp op de hoek

Met behulp van een laddertje de lantaarn aansteken.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s