Ommen ingedroogd stadje – Vilsteren heerlijk dorpje (1)

Lezers van kranten werden vroeger regelmatig ‘getrakteerd’ op reisverslagen door de provincie.

Vechtbrug in het begin van de vorige eeuw

Al vaker hebben we hier van dit soort reisverhalen kunnen lezen. Dit keer een fietstocht dwars door Overijssel opgetekend in de hete zomer van 1899, die in Zwolle begint en ook Ommen aandoet. We pakken de reis op zodra Vilsteren in zicht is.

Vilsteren

“Vanaf Hessum tot Vilsteren is de weg prachtig, aan weerszijden twee rijen boomen, waarachter bosschen. Dan zie ik enkele woningen, een molen, twee kerkjes (een oude en een nieuwe), beide RK en een kasteel, bewoond door den heer Cremers. Dit is het dorpje Vilsteren. Vóór ik het zag, had ik nooit van dit dorpje gehoord. En toch verdient het bekend te zijn, daar het behoort tot een der mooiste plekjes van ons land. Geïsoleerd als het is, is zijn mooie ligging zeker aan weinigen bekend. Dit zal zeker anders worden, de fiets toch kent geen geïsoleerdheid en welk wielrijder zou er niet een tijdje trappen voor over hebben om een bezoek te brengen aan dit heerlijk dorpje!

Voorbij Vilsteren was de weg nog altijd goed, aan weerszijden berken, wier zilverige baat zoo aardig doet tegen het omringende groen. Weldra bereikte ik de brug over de Regge. Ik betaalde 1 cent bruggeld en passeerde de zwarte ijzeren ophaalbrug, als een geraamte staande over het riviertje. Heel in de diepte zag ik nog een beetje water. En dan te weten, dat het ’s winters zoo kan rijzen, dat het de omliggende velden vaak blank zet. Ze hadden die blankheid nu wel eens noodig, dor en verdroogd als ze daar lagen in de gloeiende zomerhitte. Een oogenblik later bereikte ik Ommen.

Ommen

Ommen ligt aan de Noordzijde, rechteroever, van de Vecht en daar ik van de Zuidzijde kwam, moest ik de rivier over om in de stad te komen. Bij deze gelegenheid bleek me al duidelijk de leukigheid der goede Ommenaren. Ze hebben namelijk indertijd een brug over de Vecht gebouwd en bepaald, dat ieder die er overging, ander-halven cent bruggeld moest offeren, uitgezonderd de Ommenaars zelf. Zoo werden de kosten van bruggenbouw allengs betaald door wie er het minst gebruik van maken, de vreemdelingen.

Ik ook betaalde mijn ander-halven cent en ontving een kaartje, dat me recht gaf den hele dag zoo vaak de brug te passeeren als ik verkoos. Ik stak het kaartje behoedzaam in mijn vestje-zak, evenals een juffrouw, die voor ’t eerst met ’t spoor reist, nu en dan door een greep met duim en wijsvinger overtuigende, dat het er nog wel zat. Het mannetje, dat met prijzenswaardige ijver me een eindje was nagehold om meergenoemd bedrag van ander-halve cent te innen, vervulde behalve het baantje van bruggeldgaarder ook nog dat van conciërge van ’t stadhuis. Zoo weet men te Ommen economisch met menschen en dingen om te gaan.

Klein ingedroogd stadje met een paar pleinen

Ommen is een klein, ingedroogd stadje met een paar pleinen (Markt en ’t Vrijthof), waarop de bekende jaarmarkt (Ommer bissing) wordt gehouden. De straten zijn haast niet te bewandelen vanwege de bijzondere hobbeligheid der keien. De kerktoren ziet er grappig uit: een vierkant kastje, lichtgeel als ongebleekt katoen.

Het Laar

Dicht bij Ommen, even over de brug, ligt in een mooi bosch het kasteel ’t Laar, eigendom van den graaf van Rechteren Appeltern. De hooge voorgevel van dit gebouw komt, van welke zijde men ook nadert, zeer mooi uit tegen het groen der boomen. Wie Ommen bezoekt, verzuime niet een wandeling te maken door de lanen van het bij ’t Laar behoorend bosch. In sommige gedeelten is vrije wandeling toegestaan, wat aangewezen wordt door opschriften op bordjes en handwijzers. Een merkwaardigheid van dit bosch is – ieder Ommenaar zal het kunnen zeggen – het zogeheten “diepe gat”, een bijna cirkelrond dal tusschen heuvelhellingen. Heel aardig om er eens een kijkje te nemen. Vlakbij heeft men tusschen de boomen door een ruim uitzicht op den Lemelerberg.

Vergezeld van een mijner vrienden, die te Ommen woont, doolde ik door het bosch, pratend over vroegere dagen, kijkend naar de gouden lichtplekjes op de boomen, die de zon met hare gewone verkwisting naar alle zijden heenstrooide. Boven de donkere ineenstrengeling van takken en blaren en rondom al het goudgesprankel op eiken- en beukenstammen, aan den horizon even te zien den rooden zonnebal, al meer en meer dalend – het was een uur om te mijmeren en te openen de zalen der ziel voor de ontroeringen van het schoone.

Diepzinnige uitweiding

Och, de dingen daarbuiten, de groenende graslanden waarboven de hemel hangt, blauw en hoog, de heuvelen en bergen met uitzichten naar verre, wazige landen, de bosschen met hun krachtige, de aarde uitdringende stammen en waaiende kruinen, zij zijn alle schoon of juister: ze zijn alle te zien in een schoon licht. Alleen de mensch maakt soms leelijke dingen, zoals de Ommer kerktoren. Wie het schoone der natuur niet ziet in zijn eigen dorpje, ziet het ook niet in Zwitserland. De dingen der natuur zijn zooals ze zijn en wie ze ziet in een schoon licht, heeft zelf dat licht in zich. Niet de dingen op zich zelve zijn schoon, maar ik zie ze schoon, omdat ik schoon kan zien. Zooals een ander geesten kan zien, een soort tweede gezicht dus. Er zijn schoonzienden, zooals er helderzienden zijn.

Na deze diepzinnige uitweiding keer ik tot mijn reisverhaal terug. Ik had te lang in het bosch rondgedoold om dien avond nog ver dan tot Ommen te gaan. Ik bleef er dus den nacht over.”, tot zover het verslag op fiets dwars door Overijssel in 1899.

In deel 2 een vervolg van het reisverslag op fiets.

Tekst: Harry Woertink – foto: collectie OudOmmen.nl

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s