Een reisverslag uit 1843 naar Amsterdam die in de provincie Drenthe van start is gegaan. Het gezelschap bestaat uit drie personen: een oom en zijn twee neven.
Sfeerbeeld van de Ommer Bissingh in de 19e eeuw.
Foto: OudOmmen
Ze laten zich vervoeren met paard en wagen. Van de reis wordt uitvoerig verslag gedaan. Ook Ommen wordt bezocht en vervolgens gaat de reis verder richting het westen. We beperken ons wat het verslag betreft tot de reis van Ommen naar Zwolle.
Aankomst in Ommen
De postwagen hield stil voor de brug bij De Koppelpaarden; een geliefkoosde benaming in deze streken voor de herbergen. Wij deden een wandeling door het stadje. Voor enige jaren woedde er te Ommen een hevige brand, welke later een aanmerkelijke verfraaiing veroorzaakte; immers de afgebrande woningen werden door nieuwe en nieuwmodische gebouwen vervangen. Aan de ene kant van de stad heeft het dan ook een dragelijk aanzien doch aan de Vechtkant vertoont het zich veel vrolijker. Dit riviertje dat we ook te Grambergen en te Hardenberg passeerden, stroomt ook door dit stadje en brengt er veel levendigheid aan. Het stadhuis ligt aan haren linkeroever en verstrekte informatie Ommen tot eer.
Ommen is een hoogst fatsoenlijk landstadje. Er resideren twee burgemeesters voor stad en ambt, die tevens als secretarissen de ordonnantiën in schrift stellen, een kantonrechter en zijn griffier, een controleur voor de binnendienst, twee of wellicht drie ontvangers, twee dominees, twee of drie doctoren, een schoolonderwijzer, die ook vreemde talen doet, en vele burgerlijke notabelen, die ene aangename conversatie denkbaar maken. De beau-monde is er echter niet talrijk, en andere plaatsen konden wel een contingent tot ene meer gelijke verhouding leveren. De gordijntjes waren al dichtgeschoven, en dit is toch een sprekend bewijs, dat er geen dames achter zijn. Tegenover het stadhuis zagen wij met blijdschap een paar spionnetjes, een teken van beschaving en warme belangstelling in de gaanden en de komenden.
Herensociëteit
Op een van de bovenkamers vindt men de herensociëteit, welk druk bezocht wordt. “De stad toch”, schreef een zekere reiziger, “Ommen wil met de tijd mee, zowel in gewoonten als kledij. Zo zagen we een Ommer heer de sociëteitstrap opstommelen in een spanbroek en souspieds onder de klompen!”. Ons werd welwillend een plaatje ter hand gesteld die de sociëteitskamer van binnen moet verbeelden, voor welke tekening wij echter niet instaan, dewijl ons de tijd niet gegund was om met eigen ogen die sociëteitsvergadering te aanschouwen.
In de omtrek van het stadhuis is een net bestraat plein, waar misschien markt gehouden wordt. Overigens zagen wij bij onze herberg nog een ronde, met huizen omzoomde vlakte, die niets bekoorlijks had. De kerk is ruim; ook hebben de afgescheidenen er een huis des gebed. In de geschiedenis van die sekte zal Ommen altijd een voorname plaats beslaan. Naar wij vernamen is hier een soort van academie opgericht voor haar aankomende leraren.
Ommer Bissingh
Eenmaal in het jaar heeft Ommen een bijzondere drukke dag, de zogenaamde Bissingh. Dan moet het ontzettend levendig zijn in het kleine plaatsje, want uit geheel Overijssel, Graafschap Bentheim en Drenthe, stromen kooplieden en kermisgasten derwaarts; de eersten om er handel te drijven, de laatsten om zich er eens goed te vermaken. Men kan er alles voor contanten bekomen: houten nappen en kruiwagens en wielen, hoefijzers, koek, Duitse pijpen, de eerstelingen uit de kersenboomgaard, katoentjes, zwam, linnen, mans- en vrouwenstrohoeden, Neurenburger galanterieën en huisraad, in één woord: alles wat tot noodzakelijke levensbehoeften of weelde behoort. Wat er dan al voorvalt in de herbergen, waar knapen en maagden bij het levenwekkend vocht de zorgen van ’t hart schuiven – dat kunnen wij niet verklappen. Ook op de Ommer Bissingh zullen eeuwige vriendschap en liefde tot in den dood wel goedkope waar zijn – die de volgende morgen, als de roes uitgedampt is, glad zijn vergeten. De beau-monde van de stad heeft mede op de Bissingh een danspartij op het stadhuis, welke gewoonlijk in een beschouwing van de opgaande zon eindigt. Men zegt dat na zulk een dubbel genot de slaap te zoeter en te verkwikkender is. Bij ondervinding kunnen wij dit niet bevestigen.
In deel 2 een vervolg van het verslag uit 1843 van de reis naar Amsterdam.
Bron: Harry Woertink – 7 mei 2022