Over Ommen, maar dan lang geleden. In meerdere edities geschiedenis over (oud) Ommen.
Op 1 maart 1811, toen Nederland onder Frans bestuur kwam (1795-1813) werden naar Frans voorbeeld de gemeenten gevormd. De indeling en de taak van de gemeenteraden werd bij keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 vastgelegd. De Préfet des Bouches de l’Yssel had op 28 maart 1811 een maire (burgemeester), een adjunct-maire en een conseil municipal (gemeenteraad) benoemd. Ook andere wijzigingen in de Franse Tijd zijn van blijvende betekenis geweest, zoals de invoering van de Burgerlijke Stand en de verplichting een vaste achternaam aan te nemen.
Oudste zegel van de stad Ommen, hangende aan een akte van 1336.
Stad-Ommen en het Kerspel of Schoutambt Ommen werden in 1811 tot één gemeente verenigd. De stad telde destijds 734 inwoners en het ambt 2118 inwoners. De beide delen der nieuw gevormde eenheid verschilden ongetwijfeld van karakter. Volgens de toenmalige begrippen droeg de nederzetting Ommen inderdaad het stempel van een stad. Stadsrechten had zij al in 1248 verkregen van de bisschop Otto III, die daarmee ongetwijfeld ook beoogde de overtocht over de Vecht behoorlijk te beschermen. Oudtijds was de stad ook ommuurd. Ommen behoorde tot de kleine steden van Overijssel. Het stedelijk karakter van Ommen kwam ook tot uiting in de beroepsstructuur. Men vond er een keur van neringdoenden en handwerkslieden, terwijl het aantal waarvan het hoofdberoep landbouwer was, zeer gering kon worden genoemd. Het Ambt-Ommen daarentegen droeg een volledig agrarisch karakter. Men vond er boerderijen, een enkele herberg, geen winkels. Een timmerman of rietdekker was er in wijde omtrek de enige ambachtsman. Stad-Ommen was voor het Ambt het centrum, van waaruit het verzorgd werd. Waren er dus karakterverschillen tussen de beide delen van de gemeente Ommen, anderzijds was er ongetwijfeld samenhang. Het ambt was op de stad aangewezen, waar ambachtsman en winkelier woonden, terwijl de stad voor een goed deel leefde van de omgeving. Tot de Hervormde Gemeente in de stad behoorden ook de inwoners van het ambt. Er was een kerkhof. Men kon spreken van een symbiose van stad en land, die naderhand met de totstandkoming van velerlei voorzieningen nog sterk zou toenemen.
Van één naar twee
In 1818 werd evenwel de toestand van voorheen hersteld: er kwamen twee afzonderlijke gemeenten, echter vanaf 1843 met een en dezelfde burgemeester-secretaris. Een grenswijziging van geringe betekenis tussen Stad- en Ambt-Ommen vond plaats in 1866. Gebleken was namelijk dat de loop van de rivier de Vecht, waarvan het midden bij de grensbepaling tussen beide gemeenten destijds als grens was aangewezen, veranderd was. De Vecht verkeerde toen (evenals meer kleine rivieren) in slecht onderhouden toestand. Bepaald werd, dat ook nu weer het midden van de rivier als grensscheiding zou dienen. De grenswijziging bracht praktisch geen wijziging in de oppervlakte der beide gemeenten, terwijl ook het aantal inwoners er geen verandering door onderging.
Samenvoeging Ambt en Stad
Daar Stad- en Ambt-Ommen vanuit hetzelfde gemeentehuis werden bestuurd en de beide gemeenten dezelfde burgemeester hadden, hing de gedachte aan vereniging tot een gemeente altijd min of meer in de lucht. Het verschil in geaardheid der bevolking werd met de jaren minder sprekend. Nominaal was er onderscheid tussen stad en land, in werkelijkheid echter droeg de gemeente Stad Ommen een plattelandskarakter. In de buurtschap Zeesse ten zuiden van de Vecht vond de bebouwing van het stadje een natuurlijke voortzetting. De belangen van Stad en Ambt werden hier in sterke mate vervlochten. In 1913 wendde zich een aantal inwoners van beide gemeenten tot Gedeputeerde Staten (GS) van Overijssel met het verzoek tot samenvoeging van Ambt- en Stad-Ommen. GS vonden destijds geen aanleiding de bestaande toestand te wijzigen. In 1921 echter werd de zaak opnieuw door enige burgers aan het rollen gebracht. Ditmaal vroegen GS de opinie van de beide gemeentebesturen. Er bleek verschil van mening te bestaan. De gemeenteraad van Ambt-Ommen bleek in grote meerderheid tegen de vereniging te zijn, terwijl daarentegen de vroede vaderen van Stad-Ommen zich er voor verklaarden. De ondergrond van het verschil in houding is gelegen in financiële overwegingen. De agrarische bevolking van Ambt-Ommen, die voor de oorlog van 1914-1918 wel oren had voor de fusie, vreesde na de goede oorlogsjaren financieel nadeel van de samenvoeging te zullen ondervinden. Het verschil in houding kwam evenzeer tot uiting in de gemeentelijke adviescommissies.
Het belang van de samenvoeging was in 1922 urgenter dan negen jaar eerder. De bevolking van Ambt-Ommen naderde het zielental van 5000. Overschrijding van dit getal zou betekenen, dat krachtens de Gemeentewet het Gemeentebestuur niet meer kon worden belichaamd in een burgemeester en een secretaris, die tevens in dienst waren van een andere gemeente. Vandaar dat de samenvoeging nu van hogerhand werd bevorderd. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp tot vereniging der beide gemeenten, voor de behandeling in de Tweede Kamer, wees de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw, jhr. Ruys de Beerenbrouck, er op, dat de benaming „Stad-Ommen” nog slechts historische betekenis had en de bevolking van Stad en Ambt weinig of niet in aard en levensopvattingen verschilde. De scholen van Stad-Ommen werden voor een deel bevolkt door leerlingen uit Ambt-Ommen. Stad-Ommen leverde elektrische stroom aan Ambt-Ommen. Bij de behandeling in de Eerste Kamer zei de bewindsman dat een samenvoeging een registratie zou betekenen van de toestand, die allang bestond. De Kamers konden zich met de argumentatie van de minister wel verenigen. Op 28 April 1923 werd de wet tot samenvoeging (historisch gezien hereniging) aangenomen. Op 1 Mei 1923 werd de tegenwoordige gemeente Ommen geboren. In een volgende editie meer over oud Ommen.
Bron: Harry Woertink – 17 februari 2018