Kasteel Rechteren en de zorg voor monumenten

Bepalend voor de monumentenzorg in Nederland was Victor de Stuers die gezien wordt als de oprichter van de monumentenzorg in Nederland. Door de architecten Alberdingk Thijm en Cuypers is een aanzet gegeven tot een eigentijdse architectuur voor historische bouwwerken.

 Het huis Rechteren aan de Vecht bij Dalfsen omstreeks 1755, De dominante verdedigingstoren stamt uit de13 e of 14 e eeuw. De middenpartij is 17e eeuw. De heren van Rechteren waren erfmarkerechters in de marke Dalmsholte, dienden als officieren in de Tachtigjarige Oorlog, vochten in de latere stadhouderlijke legers en waren afgevaardigden van Overijssel in de Staten-Generaal. Het thans nog fraaie, goed bewaarde kasteel staat aan de weg Ommen-Vilsteren (Jansma et al. 1990).
Afb.: Willem Bemboom

Nederland is hiermee in tegenstelling met het buitenland vrij laat begonnen. De Stuers heeft op het gebied van de monumentenzorg, museumbeheer en archiefbeheer de basis gelegd voor het bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in Nederland. Victor de Stuers en Cuypers waren de vertegenwoordigers van het 19e eeuwse historisme.

Monumentenzorg is al ruim een eeuw onderwerp van overheidsbemoeienis. Ondanks de toegenomen interesse onder brede lagen van de bevolking, is monumentenzorg maatschappelijk een randverschijnsel gebleven, als bijvoorbeeld wordt afgegaan op de relatief geringe bedragen die de overheid beschikbaar stelt. Hiervoor zijn vele verklaringen te geven. Een van de oorzaken is, dat monumentenzorg te lang gericht is op materiële restanten van de maatschappelijke bovenbouw: de grote monumenten van geschiedenis en kunst, de kerken en de kastelen, raadhuizen, gegoede woonhuizen. Lange tijd vormden molens en wat later op beperkte schaal de boerderijen bijna de enige categorieën monumenten van de werkende mens. Hierdoor is een onvolledige en vertekende beeldvorming over het verleden ontstaan. Het overgrote deel van de bevolking, dat de maatschappelijke onderbouw vormt, heeft zich weinig met de doeleinden van monumentenzorg kunnen identificeren, omdat objecten van monumenten voor hen geen levend onderdeel van het dagelijks leven vormen of gevormd hebben. In Nederland is in de laatste decennia sprake van een toenemende interesse voor al die fysieke objecten, die op uiteenlopende wijze een monument vormen van leefwijzen, productiestelsels, opslag -, transport – en distributiewijzen uit het verre of nabije verleden. In het buitenland is de interesse voor deze monumenten al zover ontwikkeld, dat voor de aanduiding van dit terrein al lange tijd de term ‘industriële archeologie” wordt gebruikt, een term die ook in Nederland de laatste jaren opgang doet (Nijhof 1978).

Wat is een monument en wat is monumentenzorg? Om deze vragen te beantwoorden moeten we eerst deze begrippen definiëren. In de Monumentenwet wordt een monument als volgt gedefinieerd: ‘alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde’. Een object dat aan deze criteria voldoet, is echter pas een beschermd monument als het in het monumentenregister is opgenomen. Als een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, dan geniet het een speciale bescherming van de overheid. Behalve de rijksoverheid zijn ook de provincie en de gemeente bevoegd om monumenten aan te wijzen. De monumentenzorg omvat de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van deze onroerende goederen.

In Nederland wordt de monumentenzorg geregeld door de Monumentenwet van 1988, die herhaaldelijk gewijzigd en aangepast is. In deze Monumentenwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. Nederland heeft momenteel circa 51.000 gebouwde rijksmonumenten. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Er zijn circa 1500 archeologische rijksmonumenten en 350 van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten. In 1992 ondertekent Nederland het ‘Verdrag van Malta’ van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Ook geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument (RACM 2007).

De aandacht en zorg voor monumentale objecten is van onschatbare waarde voor ons culturele erfgoed. Een van de oudste en mooiste monumenten uit Overijssel is het ‘Kasteel Rechteren’. Met een aantal technische beschrijvingen wordt aangetoond dat er door de eeuwen heen steeds weer aanpassingen in de architectuur zijn geweest. De invloed van de architectuur uit het buitenland en de invloed van de Nederlandse architectuur uit de 20e eeuw is zichtbaar. Duidelijk komt de historiserende architectuur naar voren. De obsessie voor het verleden valt samen met deze architectuur. Zonder twijfel is men met beleid en gevoel voor schoonheid in al die eeuwen te werk gegaan.

Historische en architectuurhistorisch aspecten
Kasteel Rechteren is gelegen aan een oude Vechtarm tussen Ommen en Dalfsen en kent een rijke (bouw)historie. Rechteren is het enige bewaard gebleven middeleeuwse kasteel van Overijssel waarvan, ondanks belegeringen, ontmantelingen en een ingrijpende verbouwing in de 18e eeuw, belangrijke delen zijn overgebleven, te weten een forse ronde toren en een kloek woongebouw. Het gebouw is mogelijk ontstaan toen Herman van Voorst het na de ruil in 1315 in eigendom verwierf en het in 1320 als leen van de bisschop van Utrecht verkreeg. In 1339 is er sprake van een eigen kapel, die in 1376 werd ingewijd. Door huwelijk kwam het kasteel in het bezit van de familie Van Heeckeren. De onderkelderde onderbouw van de forse toren aan de noordzijde dateert waarschijnlijk nog uit de eerst helft van de 14e eeuw. De middeleeuwse woonvleugel stamt in opzet uit 1508 en werd gebouwd in opdracht van Adolf van Rechteren, drost van Coevorden. Karel van Gelre veroverde het kasteel in 1522; bij de herovering door de troepen van de bisschop van Utrecht in 1524, had de grote toren sterk te lijden.

In 1584 werd Rechteren door Spaanse troepen veroverd. Nadat het kasteel in 1591 definitief in Staatse handen was gekomen, werd het ontmanteld; de ringmuur werd geslecht en de hoofdgracht gedempt. De toren werd in 1633 verhoogd in opdracht van Johan van Rechteren. In 1672 werd het kasteel door Munsterse troepen sterk beschadigd. Johan Zeger van Rechteren begon in 1685 met het herstel. Rudolf van Rechteren zette in 1726 het werk voort onder leiding van steenhouwer Johan Hendrik Hagen. Uit die tijd dateert de ingangspartij met de twee vooruitspringende vleugels. Steenhouwer Hagen is waarschijnlijk ook verantwoordelijk geweest voor de bekroning van de middenrisaliet (een vooruitspringend gedeelte in het midden van een gevelfront); daarop zit het gekroonde alliantiewapen van Van Rechteren en Von Limpurg-Speckfeld, voorzien van deugden in Lodewijk XIV-vormen. Op basis van een verbouwingsplan uit 1896 liet de graaf van Rechteren-Limpurg de toren en het hoofdgebouw in neogotische vormen verbouwen. De geplande verhoging van de middenpartij werd in 1898 aangepast en in een Franse trant uitgevoerd, vermoedelijk naar plannen van J.W.H. Berden. In 1953-’57 werden toren en kasteel geconsolideerd en gerestaureerd onder leiding van A.J. van der Steur. Het hoofdgebouw kreeg weer vensters in de 18e eeuwse vorm, de geveltoppen werden hersteld en de uit 1900 daterende weergang van de toren, evenals de meeste andere neogotische aanpassingen, werd verwijderd.

De ingrijpende inwendige verbouwing in 1898-1905 onder leiding van J.W.H. Berden heeft weinig van de oudere inrichting overgelaten. In de zaal zitten nog delen van het originele stucplafond, met daarop het jaartal ‘1696’. Centraal in de zaal hangt het schoorsteenstuk van de Zwolse schilder Roelof Koets uit 1702, waarop Johan Zeger van Rechteren en zijn gezin staan afgebeeld. In de eetzaal bevond zich tot 1908 een schoorsteenstuk met van Andromeda uit 1698, gemaakt door de Zwolse schilder Hendrik ten Oever. De beide dessus-de-porte (bovendeurstuk, versiering boven een deur in de vorm van een schilderij, vaak een grisaille, stucwerk of een gesneden paneel) van zijn hand – ‘de roof van Europa’ en ‘Io bewaakt door Argus’- zijn wel bewaard gebleven. De drie schilderijen samen zijn te beschouwen als een allegorie op de daden van Willem III, in de persoon van Zeus. Opdrachtgever Johan Zeger was regimentscommandant voor Willem III in Engeland. De eetzaal zelf is na restauratie in 1953-’57 ontdaan van de historische verbouwing uit 1860, die L.H. Eberson ontwierp. Aan de noordwestzijde bevindt zich een lange dwarse hal met aan de oostzijde een trap uit omstreeks 1905, die lijkt te zijn geïnspireerd op die in huis Schuylenburg te Den Haag. De Witte Salon aan de westzijde daarvan heeft snijwerk in neo-Lodewijk XIV-stijl gemaakt door A. Roodenburgh. Hij maakte ook de schouw in de Roze Salon ( Stenvert et al. 1998).

Een focus op de architectuur van Rechteren

1. De gebouwengroep

 Rechteren, doorsnede van kasteel en toren. De bovenste twee gedeeltes van de toren zijn in een latere fase, in het jaar 1633, gebouwd (Ter Kuile 1974).
Afb.: Willem Bemboom

De gebouwengroep van Rechteren, bestaande uit het eigenlijke woonslot met zijn toren en de twee bouwhuizen aan weerzijde van het plein voor de ingang, ligt op een landtong. Deze landtong wordt omgeven door een breed water, dat de indruk maakt een z-w gerichte lus te zijn geweest van een oude, nu grotendeels verlande loop van de Vecht. In de middeleeuwen heeft het hele slot rondom in het water gelegen. De toegang wordt gevormd door de 19e eeuwse boogbrug, die naar het voorplein leidt en die in de as van de 18e eeuwse frontpartij ligt. Aan het einde van het voorplein bevindt zich een terras, dat de ruimte inneemt tussen de beide zijvleugels. Boven het middenvenster van de ingangsvleugel staat het jaartal 1726, in de kroonlijst van de later toegevoegde tweede verdieping staat het jaartal 1898. De linkerzijvleugel is gebouwd om de rijzige ronde toren van de middeleeuwse burcht. Tegen de rug van de 18e eeuwse ingangsvleugel en van de linkerzijvleugel ligt de kloeke middeleeuwse woonvleugel, welke op het noordelijk eind van zijn achterzijde is voorzien van een vierkant aanbouwsel. Achter de ronde toren springt nog een rechthoekig blok uit, dat in hoofdzaak dateert uit omstreeks 1725, maar waarvan de voet ouder metselwerk bevat met keldergaten in de 17e eeuwse vorm.

2. De Toren
Het oudste en merkwaardigste deel van het slot is ongetwijfeld de ronde toren, die een middellijn heeft van ongeveer 8,50 m. De kelder, waarvan de vloer maar weinig boven de gemiddelde grondwaterstand ligt, wordt overdekt door een bakstenenkoepelgewelf met een opening in de kruin. De kelderruimte is geheel verstoken van buitenlicht. Boven de gewelfde kelder telt de toren vijf verdiepingen, inwendig in beginsel achthoekig en met houten zolderingen overdekt. De eerste twee verdiepingen zijn toegankelijk uit de aangebouwde 18e eeuwse vleugel, van de tweede gaan trappen in de houten dikte van de muur aan de oostzijde omhoog tot de vijfde en van daar leidt een houten spiltrap naar de ruimte in de spits. Van een stookplaats in de oostzijde van de eerste verdieping gaat een rookkanaal in de muur omhoog, dat even onder het overstek van de spits met een kleine uitkraging naar buiten treedt. De verdiepingen hebben elk twee tot drie vensters, waarvan de smalle tweelichts kozijnen van zandsteen inwendig gevat zijn in nissen.

De spits heeft nog haar oude kernconstructie bewaard, die waarschijnlijk niet ouder is dan het eind van de 16e eeuw. Het muurwerk van de toren verheft zich ongeveer 25,50 m boven het peil van het terrein aan de voet. Aan de westzijde is over de vensters van de derde verdieping een bakstenen uitkraging voorhanden, waarvan men mag aannemen dat zij oorspronkelijk rondom heeft gelopen. Onder het overstek van de achtzijdige spits is het muurwerk van rond tot achtkant overgekraagd. De toren is gebouwd van bakstenen in onregelmatig verband. Volgens opgaaf van wijlen H. Onnes, indertijd architect bij het Rijks- Bureau voor de Monumentenzorg, is het baksteenformaat tot de gedeeltelijke overkraging over de vensters van de derde verdieping 31 x 13 x 7,10 en werken de 10 lagen 85 cm; daarboven 28 x 14 x 7 en werken de 10 lagen 81 cm. Dit is een duidelijke aanwijzing dat de twee bovenste verdiepingen naderhand zijn toegevoegd. De baksteen van het koepelgewelf van de kelder is van het laatstgenoemde formaat, zodat dit gewelf ook dateert uit de tijd van de torenverhoging. De toren helt aanmerkelijk naar het noorden over en vertoont bovendien aan deze zijde een uitbuiking. In de jaren 1953-’54 is de fundering geconsolideerd door het aanbrengen van een ringbalk en een stel radiale balken van gewapend beton.

3. De middeleeuwse woonvleugel
De middeleeuwse woonvleugel met het vierkante uitbouwsel aan de achterzijde is opgetrokken van baksteen. De zwaarte van de buitenmuren bedraagt op kelderhoogte 1,70 m, en vermindert tot 1,40 m ter hoogte van de zolder. De kelderruimten worden in hoofdzaak overdekt door bakstenen troggewelven op houten balken. In het z-w eind en in het vierkante uitbouwsel komen kruisgewelven voor, ribloos in het einde van de van de hoofdvleugel en met brede bakstenen ribben in het aanbouwsel. De oostmuur en de korte zijden onder de geveltoppen zijn voorzien van rechthoekige, door luiken gesloten openingen. De geveltoppen zijn bij restauratie omstreeks 1900 tot volledige trapgevels gemaakt met overhoekse pinakels langs alle treden. Bij de jongste restauratie zijn zij teruggebracht in de gedaante die zij op alle oude afbeeldingen vertonen.

Wat de vensters betreft van de middeleeuwse woonvleugel en zijn vierkante aanbouwsel, deze zijn alle stenen smalle tweelichtvensters met geblokte ontlastingsbogen. De kruiskozijnen hebben alle zandstenen boogvullingen die schelpvormen vertonen. De kruiskozijnen zijn bij de eerste restauratie aangebracht en bij de tweede restauratie vernieuwd. Een tekening van J. Craandijk uit 1860 in het museum te Zwolle beeldt de vensters van de beide verdiepingen met typische 19e eeuwse houten vensterramen af. Dat de bestaande vensterindeling niet de oorspronkelijke is, wordt duidelijk aangetoond door moeten (ingedrukte plekken) en togen van verdwenen vensters. Een uitgebouwd privaat aan de achterzijde zal wel geheel nieuw zijn gemaakt bij de eerste restauratie naar aanwezige gegevens. De kap van de middeleeuwse woonvleugel heeft twee rijen spanten van eikenhout die geschoorde gordingen dragen. Standvinken op de bovenspanten dragen met behulp van schoren een gording onder het midden van de hanenbalken. Aan enkele van die spanten komen sleutelstukken voor met profielen die al niet meer gotisch zijn, kennelijk het gevolg van herstelwerkzaamheden.

4. De 18e eeuwse gedeelten
De 18e eeuwse gedeelten hebben alle zware vensteromlijstingen van zandsteen. Na 1947 zijn de 19e eeuwse houten vensterramen vervangen door nieuwe in de vormen van de 18e eeuw. Vóór de verbouwing van omstreeks 1898 hadden de ingangsvleugel en de beide zijvleugels een omlopende bekapping. Bij deze verbouwing is de ingangsvleugel met een verdieping verhoogd en zijn de zijvleugels voorzien van mansarde-daken overeenkomstig de mansardekap van de nieuwe verdieping op het middenstuk. Men heeft toen veel moeite gedaan om het iets boerse karakter van het 18e eeuwse front chic te maken, o.a. naar men aanneemt door de vensters van de verdieping op consoles uitspringende dorpels te geven en daarop balkonhekjes te plaatsen. De ingangsgevel wordt door verticale zandstenen banden in drie vakken verdeeld. Eigenaardig is dat het linkervak ruim een meter smaller is dan het rechtervak. De reden hiervan is, dat bij gelijke zijvakken de hoofdingang meer naar rechts neeg dan men wenselijk heeft geacht. Het ingangsterras wordt naar het voorplein afgesloten door een zandstenen balustrade, die zeker 19e eeuws is, met uitzondering van de vierkante pijlers aan de weerszijden van de trapopgang. Zij dragen de schildhoudende leeuwen en zijn voorzien van het opschrift: Anno 1689. Het linkse bouwhuis is volgens opschrift in 1881 geheel nieuw opgetrokken op de plaats van de oude. Bij het herbouwen heeft men kennelijk de zandstenen deklijst en het fronton van het oude bouwhuis opnieuw aangebracht. In dit fronton staat het jaartal 1685.

5. Bouwhuizen
Het rechter bouwhuis is volgens het jaartal in de middenpartij van 1725. De vormen van deklijst en middenfronton herhalen die van het linkerbouwhuis. De simpele oorspronkelijke schilddaken van de bouwhuizen zijn omstreeks 1900 vervangen door zadeldaken tussen neogotische geveltoppen, die overeenkomen met de gevels van de middeleeuwse woonvleugel.

 Rechteren, plattegrond van het complex. De legenda geeft 4 bouwfasen aan: XIVA toren, ca 1400 eetzaal, XVI aanbouw eetzaal, 1726 twee bouwhuizen aan weerszijde (Stenvert et al. 1998).

6. Inwendig
De verbouwing en de herinrichting in het einde van de 14 e eeuw hebben weinig gespaard van de oudere inrichting. De hoofdtrap, die men voordien bij het binnentreden aan het rechtereind van de vestibule vond, werd vervangen door een weelderige trap met bovenlicht aan de linkerzijde. De zaal in het midden van de oude woonvleugel behield een decoratief stucplafond waarop het jaartal 1696 voorkomt, maar werd van geheel nieuwe betimmering voorzien. Of het middenvlak van het plafond nog wel helemaal oorspronkelijk is, wordt enigszins betwijfeld. De schouw van de zaal werd sterk gewijzigd, maar zij behield haar schoorsteenstuk: Johan Zeger, 1686-1701 heer van Rechteren, met zijn vrouw Agnes Sophia van Raesfelt en hun kinderen, waarschijnlijk omstreeks 1700 geportretteerd door de Zwolse schilder Roelof Koets.

De kamer aan de z-w zijde van de zaal bezit een fraai decoratief stucplafond, dat uit het laatst van de 17 e eeuw stamt. De eetkamer aan de andere zijde van de zaal heeft twee eerder genoemde dessus-de- porte (s?). Het schoorsteenstuk voor deze kamer, een Andromeda, in 1698 door Ten Oever geleverd, is niet meer op Rechteren aanwezig. In het torentje op de ingangsvleugel hangt een klokje van 36 cm middellijn met opschrift: Zeyger van Rechteren heft in den naam Jesus Maria Joseph Anna Joachim mij laeten gieten ende Mechteld van Doorninck sijn huisvrouw, Hendricus de Tremonde (Dortmund) met fecit anno MDVXI ( 1516). Behalve het eerder genoemde schoorsteenstuk met familiegroep in de zaal bevinden zich op Rechteren verscheidene portretten van leden van de geslachten Rechteren (Ter Kuile, 1974).

Conclusie
Monumenten, bekende en minder bekende gebouwen in Nederland, industrieel erfgoed, natuurgebieden en landschappen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die vanwege haar artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieelarcheologische of ander sociaal-culturele waarde van algemeen belang zijn, kunnen in een dergelijke totale conceptie niet gemist worden. Aan de keten van de geschiedenis worden steeds weer schakels toegevoegd. Die kunnen zowel materieel als immaterieel zijn. Niet alle schakels uit het verleden zullen behouden kunnen blijven, maar er zijn er veel meer dan wij denken, die nog steeds voor ons zinnig zijn en voor de toekomst zinvol zullen blijven. Tot behoud daarvan zijn wij geroepen met gevoel voor het verleden, maar vooral met het oog op de toekomst.

Monumentenzorg, dynamiek in behoud. De nieuwe monumentenwet is inmiddels van kracht geworden. Een zogenaamde cultural governance in de erfgoedsector dient centraal gesteld te worden. Op welke manier krijgt de verschuivende afbakening van erfgoed gestalte in beleid en bestuur van de erfgoedinstellingen? Hoe komen nieuwe invullingen van erfgoed onder de aandacht? Een goed, verantwoord en transparant bestuur en toezicht in de culturele sector is van wezenlijk belang. De professionalisering en verzakelijking van de sector maakt nadenken over kwaliteit van besturen en toezicht belangrijk. Zeker bij instellingen die afhankelijk zijn van overheidsgelden is er meer behoefte aan transparantie.

Bronvermelding:
– Jansma, K. en L. Jansma & M. Schroor, Tweeduizend jaar geschiedenis van Overijssel (Leeuwarden 1990).
– Little, S., Kunst begrijpen, inzicht in de belangrijkste kunststromingen (Kerkdriel 2007).
– Melvin, J., Architectuur begrijpen, inzicht krijgen in de belangrijkste architectuurstromingen (Kerkdriel 2006).
– Nijhof, P., Monumenten van bedrijf en techniek, Industriële archeologie in Nederland (Zutphen 1978).
– Stenvert, R. en C. Kolman & B. Olde Meierink, Monumenten in Nederland, Overijssel (Zwolle 1998).
– Ter Kuile, E. H., Noord- en Oost-Salland, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst (Den Haag 1974).

Bron: Willem Bemboom (archeoloog) – 22 maart 2014

Een gedachte over “Kasteel Rechteren en de zorg voor monumenten

Plaats een reactie