Hoe verging het de Ommer middenstand vroeger? Geen reden tot klagen

De Ommer middenstand en industrie had aan het begin van de vorige eeuw weinig reden tot klagen, of het moet de concurrentie zijn geweest.

1906. Drukte in de Brugstraat.

Onderzoek
Een goede boekhouding of een balans aan het eind van het jaar ontbrak ze echter.  ‘Door niemand wordt een zodanige aantekening gehouden, dat men met vrucht aan het einde des jaars de kas zou kunnen opmaken’. Dit blijkt uit een onderzoek van toen over het reilen en zeilen van de middenstand in Stad-Ommen. Ingewikkelde vraagstukken over belastingen en dergelijke speelden toen kennelijk nog niet.

Bevolking Stad-Ommen
“De bevolking bestond in 1874: uit 2673 zielen; 1879: 2670 zielen: 1884: 3076 zielen; 1889: 1830 zielen; 1894: 1562 zielen; 1899: 1599 zielen; 1904: 1714 zielen; 1908: 1788 zielen. De aanzienlijke daling van het bevolkingscijfer tussen 1884 en 1889 is een gevolg van de opheffing van de rijkswerkinrichting te Ommerschans gelegen in de gemeente Stad-Ommen, welke in 1889 plaats had.

Karakter van de plaats
De inwoners behoren voor het overgrote deel tot de boerenstand. De toestand van de landbouw bleef de laatste jaren ongeveer gelijk. Elke dinsdag wordt een veemarkt en boter- en eiermarkt gehouden. Beide markten zijn voor de gemeente van veel betekenis. De aanvoer van vee is dan ook zeer toegenomen. In 1908 werden ter markt aangevoerd: 4430 stuks rundvee, 700 paarden, 5310 schapen, 12500 varkens. Ter boter- en eiermarkt werd aangevoerd 9000 K.G. boter en 515000 eieren. Door de laatstgenoemde markt zijnde prijzen van deze artikelen zeer gestegen.

Verkeersmiddelen
In 1903 is het traject van de ‘Noord-Ooster Locaalspoorweg’ Zwolle – Ommen geopend. Een jaar daarna werd de lijn verder doorgetrokken naar Coevorden. Door een en ander is het verkeer zeer belangrijk toegenomen. In de zomer treft men een groot aantal vreemdelingen aan, die worden aangelokt door de bosrijke en heuvelachtige omgeving, en in de aangrenzende gemeente Ambt Ommen in pensions-onderdak vinden. Het goederenvervoer geschiedt behalve langs bovengemelde spoorweg ook door een tweetal marktschuiten, die elke week van Ommen naar Zwolle vice-versa varen.

Scholen
In de gemeente bevinden zich 2 openbare lagere scholen, en 1 bijzondere lagere school. In de openbare school in de kom wordt tevens gelegenheid gegeven tot het genieten van onderwijs in de beginselen der Franse en Duitse taal. 1 oktober 1909 is een vaktekenschool opgericht met 30 leerlingen.

Krediet- en Bankwezen
In het krediet wordt grotendeels voorzien door eigen middelen. Een enkel maal wordt tussenkomst ingeroepen van een der kassiers te Zwolle.

De middenstand
Er zijn 6 timmerlieden, 6 schoenmakers, 4 smeden, 12 bakkers, 5 slagers en 2 exportslagers, 4 huis- en rijtuigschilders, 1 straatmaker, patroons, 6 kleermakers, 2 molenaars, 1 riet- en stroodekker, 3 metselaars, 5 manufacturiers, 2 loodgieters en koperslagers.

Alle bakkers hebben tevens een kruidenierswinkel, terwijl er bovendien nog 7 afzonderlijke kruidenierswinkels bestaan.

Allen hebben gewoon lager onderwijs genoten. Later werd door enige zoons van sommige patroons gebruik gemaakt van de ambachtsschool te Zwolle.

Het bedrag van hun vast- en bedrijfskapitaal is moeilijk op te geven. De meeste bezitten huis en werkplaats in eigendom. Sommigen hebben hypotheek; de meesten kunnen jaarlijks kleine gedeelten aflossen. Het beginkapitaal kan niet worden opgegeven evenmin kan het thans bestaande worden geschat.

Het inslaan der grondstoffen geschiedt niet coöperatief; bij kleine hoeveelheden worden deze uit naburige gemeenten betrokken.

Machines worden niet gebruikt; meestal bezit men ouderwetse machines, werktuigen en gereedschappen. De meeste ambachtslieden werken met een zoon of knecht, sommigen met 2 knechts, enkelen alleen.

Loon
Het loon van volwassen knechts wordt per uur betaald en bedraagt gemiddeld ƒ 0.10 a ƒ 0.12. De arbeidsduur bedraagt gewoonlijk tot 10 uur per dag, alleen des zomers wordt die wel eens tot 14 uur vermeerderd.

De timmerlieden vinden hun werk het meest in herstellingen, er der grond- wordt namelijk weinig bijgebouwd. Drie schoenmakers hebben een winkel van gemaakte schoenen (fabriekswerk), ook hun werk bestaat voor het merendeel uit reparaties.

De smeden houden zich bezig met hoefbeslag, ’t maken van hoepels voor wagens en verdere reparaties aan landbouwwerktuigen, kachels enz. De bakkers bakken het meest wittebrood en roggebrood; drie hunner hebben tevens een banketbakkerij op kleine schaal. Van de slagers zijn er 3 rundslagers en 2 varkenslagers. Het vee wordt in eigen huis geslacht. De exportslagers zenden hunne geslachte kalveren naar Engeland en Duitsland.

De schilders verrichten gewoon schilderwerk met bijlevering van de verf. De straatmaker is meesttijds elders werkzaam. De kleermakers verrichten arbeid voor anderen, zonder bijlevering van de grondstoffen.

De molenaars malen voor de bakkers en de boeren, zij drijven een handel in meel en voerartikelen erbij. De riet- en strodekker levert niet de nodige grondstoffen bij zijn arbeid, de metselaars doen zulks wel.

De manufacturiers verkopen hunne stoffen ook veel aan ingezetenen van de naburige gemeente Ambt-Ommen. De beide loodgieters en koperslagers hebben geen gebrek aan werk, terwijl de meeste winkeliers hunne kruidenierswaren door venters aan den man brengen.

Zoals onder de vorige rubriek reeds terloops is medegedeeld, leveren de neringdoenden hunne waren ook aan de ingezetenen der gemeente Ambt Ommen. In de gemeente Stad Ommen alleen zouden zij geen bestaan kunnen vinden.

Boekhouding
Goede boekhouding wordt bijna niet gevonden Voor zover bekend, wordt bij niemand een zodanige aantekening gehouden, dat men met vrucht aan het einde des jaars de kas zou kunnen opmaken. Volgens het oordeel van de meesten is de toestand van hun bedrijf de laatste jaren stationair gebleven. De neringdoenden vinden niettegenstaande de vele concurrentie allen nog een bestaan. “Voor zover kan worden nagegaan, valt over den algemenen toestand niet te klagen”.

Tot zover het onderzoek naar de middenstand en industrie in Stad Ommen. Ambt-Ommen is hier dus uitgezonderd. Opgemerkt zij ook dat vanaf 1818 het ging om twee zelfstandige gemeenten: Ambt-Ommen en Stad-Ommen. Beide gemeenten maakten gebruik van hetzelfde stadhuis, later gemeentehuis genoemd. Het duurde tot 1851 dat beide gemeenten ieder hun eigen burgemeester had. Daarna was er een burgemeester voor zowel Stad- als Ambt-Ommen. Op 23 mei 1923 volgde een herindeling en gingen de gemeenten Stad-Ommen en Ambt-Ommen samen verder als één gemeente met de naam gemeente Ommen.

Tekst: Harry Woertink – Foto: collectie OudOmmen.nl

Een gedachte over “Hoe verging het de Ommer middenstand vroeger? Geen reden tot klagen

  1. Erg interessant zo als het vroeger was voor een dubbeltje per uur; daar moet je nu niet aan denken, zelf ben ik begonnen voor 10 gulden in de week, met kost en inwoning.

    groetjes Cor

    Like

Plaats een reactie