Ommen geniet al lange tijd vermaardheid als toeristenoord.

1936. Zicht op Ommen met de brug over de Vecht.
Kampeercentrum bij uitnemendheid
Een krantenverhaal uit 1936. “Ommen neemt een merkwaardige positie in. En we behoeven daartoe niet eens tot het tijdstip in de historie der plaats terug te gaan, toen er nog sprake was van het gehucht Zwolle bij de stad Ommen. Ook de huidige situatie houdt de gedachte eraan levendig, door verschijnselen, die zeldzaam zijn. Niet alleen het jaarlijkse Sterkamp op de Besthmenerberg, de padvinderij die Ommen jaarlijks al bestemming heeft of de particuliere kampeergelegenheden in de landgoederen Eerde, Junne en Beerze of, in laatste instantie, het enkele maanden geleden in gebruik genomen vaste kamp voor de jeugdige werklozen, bevestigd de reputatie van Ommen als kampeer-centrum-bij-uitnemendheid. Zo’n reputatie komt, om het maar eens populair te zeggen, niet uit de lucht vallen: ze moet haar goede grondslagen hebben. Welnu deze zijn voorhanden in velerlei vorm en aard, doch alle zetelen in de rijke afwisseling van landschapsschoon, zoals op een beperkt bestek maar zelden aangetroffen wordt. Ten einde ze te behouden heeft Ommen als eerste Nederlandsche gemeente een kampeerverordening uitgevaardigd.
Dan zijn er nog de Quakerschool, die enig is in het land en de Edithschool, geschoeid op de leest van het Montessori-onderwijs, en vormend met de school te Zwolle een van de weinige instellingen van dien aard in Overijssel, alsmede het pompstation van de N.V. Waterleidingmaatschappij „Overijssel”, in de buurtschap Witharen, dat het grootste deel der provincie van water voorziet, verdient hier aparte vermelding, om tenslotte van de drukke dinsdagse markt dan nog maar te zwijgen. Dan is het er zo vol en zo levendig in de nauwe straten, dat het duidelijk wordt, dat Ommen wel een belangrijk centrum moet zijn en geweest moet zijn, voor een wijd en weids achterland. Voor ’t overige zal het de emotievolle geschiedenis van de plaats zijn geweest, die het verschijnsel in de hand heeft gewerkt. Niet alles omtrent deze historie is thans meer bekend. Verschillende branden, waarvan die in het jaar 1624 wel de hevigste was, zullen oorzaak geweest zijn, dat veel van voor dien tijd verloren is gegaan. Doch er is ook nog veel bewaard gebleven, en dat dit zo overzichtelijk geordend in het archief staat geborgen, danken we weer aan het initiatief van burgemeester Nering Bögel, die het heeft doen registreren en catalogiseren, en zodoende ertoe heeft meegewerkt, dat veel, van wat eerst duister scheen, daarna tot klaarheid is gebracht.
De historie
Het was waarschijnlijk op den 25sten augustus van het jaar 1248, dat de Utrechtse bisschop Otto van Holland aan de inwoners van Ommen dezelfde vrijheid heeft verleend, welke Zwolle, Kampen en Deventer tevoren van zijn voorgangers hadden ontvangen. De in het archief der stad berustende oorkonde, welke voor dezen stadsbrief moet doorgaan, doch in werkelijkheid een 17-eeuwse copie is, vermeldt weliswaar het jaar 1208, doch van elders is bekend, dat 1248 het juiste jaar van de uitvaardiging was. De reden, welke de bisschop had om aan Ommen het stadsrecht te verlenen, zal waarschijnlijk geweest zijn, dat de plaats voor hem een belangrijke militaire positie bezat, in de strijd tegen Coevorden en de Deventernaren. Ze lag immers op het kruispunt van de ouden Hessenweg naar Duitsland, en van den weg van Salland naar Groningen, en daarenboven aan de Vecht.
Ook de „Ommerschans” herinnert aan deze sleutelpositie van het stadje. In 1628 werd deze vesting op bevel van de Algemene Staten, en op kosten van Groningen en Friesland ter bescherming dezer provincies opgericht, en sedert stond ze aan verschillende aanvallen bloot. Ze wist zich nochtans te handhaven, totdat in 1787 de Zwolse burgers zich bij verrassing van het fort meester maakten. Daarna is er niet veel werk meer van de herstellingen gemaakt en in 1818 verkreeg de Maatschappij van Weldadigheid er, door aankoop, het bezit van, met een deel van de omliggende velden, venen en moerassen, om er een bedelaarskolonie te stichten. De eeuwen strijken over Ommen heen en ze laten het niet onberoerd. Doch zijn ontstaan in de van ouds bestaande marke Ommen, waarin de bisschoppelijke hof lag, die thans nog bekend is als de „Höfte” heeft het sindsdien bevestigd. In 1811, bij de invoering der Franse bestuursorganisatie, wordt het gebied der gemeente vergroot, doordat Stad en Ambt verenigd werden tot de mairie Ommen, welke toestand bleef bestaan tot 1813. Na het herstel van de onafhankelijkheid keerde in 1818 de oude scheiding terug en kwam naast de gemeente Stad-Ommen een gemeente Ambt-Ommen tot stand. Ruim 100 jaar zijn deze twee gemeenten blijven bestaan, totdat in 1923 Stad en Ambt tot één gemeente werden verenigd.
De brug
En sedert beleeft de stad haar vraagstukken en moeilijkheden in actuele vorm. De werkloosheid greep om zich heen en maakte 300 ingezetenen, meest kleine boeren, tot slachtoffer. Voor deze mensen, in het bijzonder, is dat een ramp, omdat zij er ook als „Hannekemaaiers” niet meer op uit kunnen trekken. Het verkeer vroeg om verbetering, want het keurslijf van de trechter, op zo’n belangrijk doorgangspunt werd te nauw. Men kent echter de geschiedenis van de nieuwe brug, die in plan aanwezig is, en de bestaande Vechtbrug, welke in zijn oudsten vorm van 1495 dateert, zou moeten vervangen, doch om de kosten, voorlopig, niet wordt gebouwd. Hoewel er gemiddeld per dag nog steeds 127 vrachtauto’s, 289 luxe auto’s, 39 motorrijwielen, 268 paarden met wagens, 50 handkarren, 2062 rijwielen, 1469 voetgangers, 10 stuks hoornvee en 3 paarden passeren. Hier zal dus eerlang een oplossing voor moeten worden gezocht, te meer omdat het plan van aanleg dezer brug tevens in de omlegging van het verkeer om de kom heen voorziet. Doch al bleven ook de zorgen aan Ommen niet bespaard, het ligt daar nog gelukkig in het oude Salland. De belastingen zijn er, bij elders vergeleken, niet hoog, en de buidel is, hoewel geslonken, nog niet tot op den bodem geledigd. Grootgrondbezit en boerenadeldom spreiden er nog van hun oude praal ten toon, en dit alles behield voor de plaats haar opgewekt karakter, zowel naar ’t sportieve als anderszins. Dat zijn de factoren, waarover elke Ommenaar, in welke windstreek van het uitgestrekte gebied ook wonend, en hoe ook volgens de schakering van 4995 Ned. Herv, 2380 Geref, 802 RK, 65 Chr. Geref en 27 Ned. Isr., georiënteerd, zich mag verheugen, omdat het evenzovele symptomen voor welvaart en wederopbloei zijn, zodra de wind zal zijn gekeerd. En zeker zal dat eens gebeuren, want het is er niet voor niets: het lachende land van Regge en Vecht.”
Tekst: Harry Woertink – Foto: OudOmmen.nl