Op 25 augustus 1248 verleende de Utrechtse bisschop Otto III aan de inwoners van Ommen dezelfde vrijheid, die de inwoners van Deventer, Zwolle en Kampen tevoren van hem of zijn voorgangers ontvangen hadden.
De zeventiende-eeuwse kopie van de uitvaardiging stadsrechten van Ommen.
Afb.: OudOmmen
De in het archief berustende oorkonde, die voor deze stadsbrief moet doorgaan, doch in werkelijkheid een slechte zeventiende-eeuwse kopie is, vermeldt weliswaar het jaar 1208, doch van elders is bekend, dat 1248 inderdaad het juiste jaar van de uitvaardiging is. De stadsrechten zijn door latere bisschoppen herhaaldelijk bevestigd en uitgebreid.
Belangrijk militairpunt
De reden die de bisschop van Utrecht ertoe deed besluiten aan Ommen stadrecht te verlenen, zal waarschijnlijk gelegen hebben in het feit, dat de plaats voor hem een belangrijk militair punt was in de strijd tegen Coevorden én de Drentenaren. In 1248 zal Ommen dus al van zekere betekenis zijn geweest. Oorspronkelijk is Ommen een nederzetting nabij een doorwaadbare plaats in de Vecht die eerst als “Umme” wordt aangeduid. Wie de plattegrond van Ommen bestudeerd valt duidelijk de ronde vorm op van het stadje. Vrij nauwkeurig is na te gaan waar de oude stadswallen hebben gelegen en op welke plaatsen de Bruggepoort, de Varsenerpoort en de Arriërpoort hebben gestaan. Buiten Ommen liep de Hessenweg, een eeuwenoude handelsroute, die zijn naam heeft te danken aan de kooplieden uit de Duitse graafschap Hessen. Zij vervoerden met enorme wagens met daarvoor krachtige paarden hun waardevolle goederen door heel Europa. Vrijwel de enige bebouwing langs de Hessenwegweg bestond uit herbergen. Op Ommer grondgebied was De Hongerige Wolf de eerste herberg op de route. Eén van de oudste was herberg De Rooseboomshaar, die op stadsgronden in de Marke Arriën was gelegen. Verder kwam op het kruispunt van de Hessenweg en de weg naar de Ommerschans herberg De Bisschopshaar te staan. Richting Zwolle bevond zich in Varsen nog herberg Het Zwarte Paard.
Landrecht
De verlening van stadrechten aan Ommen bracht voor de magistraat de bevoegdheid mee, stedelijke verordeningen, de zogenaamde “Willekeuren” te maken. Het landrecht was oudtijds niet van toepassing op de kleine steden, uitgezonderd in die enkele gevallen, waarin het uitdrukkelijk toepasselijk was verklaard. In 1644 heeft men getracht hierin verandering te brengen; bij resolutie van Ridderschap en Steden van 26 maart 1644 werd besloten de kleine steden te verzoeken voortaan het landrecht toe te passen ter vermijding van vele onenigheden en geschillen over de administratie der justitie. Verschillende kleine steden hebben zich daartegen verzet, maar de stad Ommen heeft het landrecht— althans later — van toepassing verklaard, daar in de registers van contentieuze gerichtshandelingen herhaaldelijk recht werd gesproken “na landrecht en nadere reglementen”.
Magistraat
De magistraat van de stad Ommen bestond in het midden der 14de eeuw uit schepenen en raden, welke laatste oud-schepenen waren. De vier schepenen werden gekozen door keurlieden, die elders leden der gezworen gemeente worden genoemd. Er bestond een dwang tot aanvaarding van het ambt. In de 17de en 18de eeuw werd de regering gevormd door acht burgemeesters, waarvan vier schepenen en vier raden waren, en uit acht gemeenslieden. Jaarlijks op St. Pauli (25 januari) werden de burgemeesters gekozen; de gemeenslieden behielden, evenals de secretaris, hun ambt levenslang. Oorspronkelijk berustte de rechtspraak, zowel in criminele als in civiele zaken bij de Drost van Salland; later werd de rechtspraak in civiele zaken over de kerspelen in het gebied van de Drost verdeeld, terwijl hij zelf, behalve in de grote steden, de criminele jurisdictie behield. In de verschillende kerspelen werd de rechtspraak door een richter, later Schout genaamd, geleid. Toen Ommen stadrechten kreeg, bleef die richter in de eersten tijd nog hoofd der regering, maar langzamerhand moest hij echter zijn gezag inboeten ten gunste van de magistraat van de stad en tenslotte had hij alleen nog maar gezag op het platteland.
Schoutambt
In Ommen was ooit een bisschoppelijke hof gelegen. Bij het hof moet al vroeg een parochiekerk zijn gebouwd, die in het jaar 1238 vermeld wordt, doch die vrij zeker van veel ouderen datum is. Ommen behoorde eertijds tot het schoutambt Ommen en Den Ham. Dit was verdeeld in drie parochies, te weten Ommen, Den Ham en Avereest; de parochie Ommen bestond uit de Marke Ommen en nog een twaalftal Marken, welke laatsten later het Ambt-Ommen vormden.
Kerspel gevormd door 14 Marken
Nadat Ommen stad was geworden, kwam er voor dat stadsgebied geen afzonderlijke parochie tot stand; het oude kerspel, gevormd door de dertien marken bleef bestaan met als kerspelkerk het gebouw in de stad. In deze toestand kwam wijziging, toen in het begin der 17e eeuw aan de Ommerschans een nieuwe kerkelijke gemeente met een eigen kerk werd gesticht; in het jaar 1685 werd die gemeente opgeheven, doch in 1827 weer hersteld. Van een kerspelkerk in Ommen wordt al in 1238 gewag gemaakt. Het kerspel omvatte toentertijd de marken Varsen, Ommen, Arriën, Stegeren, Vilsteren, Giethmen, Besthmen, Zeesse, Archem, Junne, Eerde, Beerze, Dalmsholte en Lemele. De gezamenlijke geërfden in dit kerspel, dus van die dertien Marken, behartigden de belangen der kerk, die voornamelijk bestonden in het afhoren van kerkerekeningen, aanstellen van kosters en schoolmeesters, enzovoorts. De gezamenlijke geërfden behandelden niet alleen kerkelijke zaken. In het resolutieboek van het kerspel Ommen komen ook besluiten van administratieve aard voor, niet het kerspel Ommen alleen, doch tevens het kerspel Den Ham, derhalve het gebied van het schoutambt Ommen en Den Ham betreffende. In dat ambt voerde de schout van Ommen en Den Ham de administratie. Verschillende branden, waarvan die van het jaar 1624 waarbij de stad Ommen bijna geheel afbrandde, wel de hevigste was, kunnen oorzaak zijn geweest, dat van het archief van vóór dien tijd veel verloren is gegaan. Wel zijn nog een keurboek en enige oude privilegiebrieven bewaard gebleven; van de laatste zullen er enigen toch van water of vuur geleden hebben, waaruit te verklaren is, dat er in het begin der 17e eeuw enige slechte afschriften van die oorkonden zijn vervaardigd, die lange tijd voor de oorspronkelijke privilegiebrieven zijn aangezien. In de tijd der Munsters-Keulse overheersing (1672—1674) schijnt het archief geheel of gedeeltelijk door de magistraat te zijn weggevoerd, hetgeen blijkt uit een aantekening in het register van contentieuze zaken van 1669—1683, waarin een lacune voorkomt van 15 mei 1672—2 maart 1675 alsook de mededeling, dat daarna beginnen “de acten van de nye regenten de anno 1675, de andere sijn op papier gestelt vermits alle stadzboecken gevlucht sijn geweest”.
Franse overheersing
De Franse overheersing (1795-1813), bracht ook voor Ommen de noodzakelijke wijzigingen in de regeringsvorm gelijk elders in de Republiek. Doch de veranderingen waren meer van uiterlijke aard; de leden der municipaliteit, voorafgegaan door de Provisionele Representanten, hadden ondanks hun gewijzigde titulaturen, vrijwel dezelfde bevoegdheden als voorheen de magistraat, terwijl ook veelal dezelfde personen in de nieuwe besturen zitting bleven houden. Bij de invoering in 1811 van de Franse bestuursorganisatie traden toen niet alleen andere personen in de gewijzigde ambten op, maar werd ook de inrichting van het bestuur van de gemeente op geheel anderen leest geschoeid, doch ook haar gebied werd vergroot, doordat stad en ambt verenigd werden tot de Mairie Ommen. Deze toestand bleef bestaan tot 1813. Na het herstel van de onafhankelijkheid keerde in 1818 de oude scheiding terug en kwam naast de gemeente Stad-Ommen een gemeente Ambt-Ommen. Ruim honderd jaren zijn deze twee gemeenten blijven bestaan, totdat in het jaar 1923 stad en ambt tot één gemeente Ommen werden verenigd.
Bron: Harry Woertink – 4 januari 2022