Eerder bekend als “Huis ten Hage” en ook “Huijs den Hagen” en later als “Erve Den Hof’ bezat Ommen in vroegere eeuwen een bisschoppelijk hof.
Kadastrale kaart van Stad Ommen in 1822 met de grote boerenplaats erve “Den Hof” (rode cirkel). Het stond ongeveer op de plek van het huidige Zorgcentrum Oldenhaghen.
Afb.: Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, objectnummer MIN04041VK1 (zie link voor vergroting).
Deze grote boerenplaats, even buiten de bebouwde kom in de nabijheid van de Vecht behoorde toe aan de Bisschop van Utrecht. Het was een gebouwencomplex, bestaande uit een groot huis, een schuur en twee schaapskooien. Verhalen uit de overlevering vertellen dat de deel van het huis zo groot was dat een met twee paarden bespannen wagen op de deel kon omkeren. In 1665 genoot Bisschop van Munster er zelfs onderdak.
Oversticht
Overijssel maakte tot 1528 deel uit van het bisdom Utrecht en het noordelijke gebied van het land genaamd Oversticht. De bisschop had zowel geestelijk als wereldlijk de macht. Na 1528 kwam de soevereiniteit over Overijssel aan de vorsten uit het Habsburgse Huis, eerst Karel V en later Philips II. Na de Opstand in de Nederlanden (1566-1576) kwam die soevereiniteit tenslotte aan de Staten van Overijssel. Toen de Marken werden ingevoerd betekende dat ook de Bisschop aandelen verkreeg in de Marken, zogeheten ‘hoven’. Bekend is dat in de Marken van Ommen, Stegeren, Arriën, Varsen, Vilsteren en Archem dergelijke hoven bestonden. De hofbewoners moesten de Bisschop bijstaan met “hof- en krijgsdiensten. Ze moesten dan ook in het bezit zijn van paard, harnas, speer of wapen. Bij het verminderen van de macht van de Bisschop werkte de hofbewoners zich steeds meer op. Hun huizen werden later havezaten. De geschiedenis van het bisschoppelijk hof is even oud als de geschiedenis van Ommen zelf. In het Oversticht, later de provincie Overijssel, waren meerdere soortgelijke bezittingen met een eigen rechtsgebied en wijze van rechtspraak.
Burgerschap
Voor het beheer van “Den Hof” was een Hofmeijer aangesteld die er ook woonde. De Hofmeijer was een geziene persoon als het ging om bestuurszaken. Met zijn mening in kwesties werd danig rekening gehouden. De personen verbonden aan een bisschoppelijk hof waren niet vrij. In oude stadsstukken werden ze Hovelieden genoemd. Om het burgerschap (of borgerschap) van de stad te krijgen moest de stad een gunst verlenen of moest de Hofheer zich vrijkopen. Uit een brief van 1477 blijkt bijvoorbeeld dat bewoner Geert Berthold Brouwer en zijn vrouw het burgerschap van de Stad-Ommen hebben gekocht. In 1715 verkreeg Joan Dangremont (1695 – 1765) als Hofmeijer het burgerschap van Stad-Ommen. In het burgerboek van Ommen staat over hem vermeld: “ A. 1715 den 26 augustus. Heden heeft Joan Dangremont voor sig en sijn te krijgen vrouwen en kinders de borgerschap gewonnen voor een somma ad viertijn Caroli gold guldens, een tinnen kanne en een halve tonne bier. Secretaris en dienaar Gerechtigheid in fidem (w.g.) J. Friesendorp heeft de borgereed mede afgelegt. Op de 3 Januari heeft Joan Dangremont af betaalt 9 gl. 16 st.’’. In 1788 voerde Stad-Ommen een proces tegen de provincie over het recht van “Heiden en Weiden” en het afgraven van veen door de provinciale Hofmeijer in Ommen. De Hofmeijer zou zich niet aan de regels houden. Uitkomst van het proces was dat Stad-Ommen erven Den Hof als erfpachter mocht gebruiken tegen een jaarlijkse aan de provincie te betalen pachtsom. De pacht werd zodanig bepaald dat de opbrengst van de jaarlijkse betaalde mudde rogge door de meijer aan Den Hof werd bijgeteld en in mindering werd gebracht de noodzakelijke reparaties aan schuur en schapenschot, de belastingen als vuurstedegeld en de kosten van het bedammen van de oever van de Vecht, waaraan van tijd tot tijd grote sommen geld werden besteed.
Arriën
Begin 1800 moest de vraag beantwoord worden of Den Hof tot de Marke Stad-Ommen behoorde of tot de Marke Arriën. De Hofbewoners rekenden zich zelf tot de stad, maar volgens Arriën hadden ze voor de Stad-Ommen nooit geen hand uitgestoken. Zo zou de Hofmeijer niet verplicht zijn geweest de nachtwacht in Ommen te doen, zoals andere burgers dat wel zouden moeten. Er werden veel meerdere redenen genoemd. Maar ze werden allemaal weerlegd door de Stad-Ommen. Den Hof genoot bijvoorbeeld geen burendiensten van Arriën, dat bovendien op een kwartier afstand lag, zo werd gesteld. Het overluiden van de doden bij een sterfgeval op Den Hof werd immers gedaan door de buren van de Bouwstraat. Op sommige argumenten van Arriën werd zelf niet ingegaan:“als zynde het de wapenen van een zwakkere, zig door onwaarheden en zoutelooze schimp te verdedigen”. Het bestuur van Overijssel besliste dan ook dat het grondgebied van “Den Hof’ tot de Stad-Ommen behoorde.
Verkocht
In 1801, voordat het van oorsprong bisschoppelijk leenstelstel op de schop ging, werd erven “Den Hof” voor 7500 gulden verkocht aan de Stad-Ommen. “Den Hof” met de omliggende landerijen als de “Hofmeijersweide” werd door Stad-Ommen nog jaren daarna verpacht aan verschillende “Meijers”. Op “Den Hof’ werd ook de stadsstier gehouden. Zomerdag werd de stier geweid op de landerijen die nu nog bekend staan als de “Bollematen”. Bouwvalligheid en ook plannen voor het graven van het Ommerkanaal (1865/66) en kanaliseren van de Vecht (begin 1900) waren aanleiding om “Den Hof” halverwege 1800 af te breken. Tegenwoordig wordt de vroegere omgeving van erve Den Hof ingenomen door zorgcentrum Oldenhaghen. In deel 2 meer over het bisschoppelijk hof in Ommen.
Bron: Harry Woertink – 8 oktober 2017