Het vanouds bekende stadje Ommen gelegen aan de Vecht en Regge

Daar waar de rivieren de Vecht en de Regge samenvloeien ligt in het prachtige landschap het vanouds bekende stadje Ommen.

De Ommer Vechtzomp ‘Hanzestad Ommen’ is sinds vorig jaar een toeristische trekker van formaat.
Klik op deze link voor alle foto’s op de beeldbank

Natuurlijke rijkdom
De natuurlijke rijkdom van Ommen werd al vroeg ontdekt door de nationale padvinderij hetgeen geleid heeft tot der huidige ontwikkeling van het toerisme. Eén/derde van het totale oppervlak van de gemeente Ommen (180 m2) is bedekt met bos en hei. Het uitgebreide gebied rondom Ommen kent een verscheidenheid aan landschappelijk schoon. Weilanden, bossen, heidevelden en zandverstuivingen worden afgewisseld met schilderachtige landgoederen en buurtschappen. Kenners van het Nederlandse natuurschoon beschouwen het Ommer landschap dan ook als het mooiste en veelzijdigste, wat Overijssel te bieden heeft.

Het stadje Ommen aan de Vecht is sinds jaar en dag een toeristische trekpleister van formaat. Iedereen weet waar Ommen ligt. Ommen is gek met al die toeristen. Rondom het stadje liggen prachtige landgoederen met kasteel Eerde, Huize Vilsteren, Huis Archem en aan de rand van Ommen Huize Het Laar.

Ommen telt maar liefst vijf molens. In één van de molens (Den Oord) is het historisch museum gevestigd. Een ander uniek museum is het Nationaal Tinnen Figurenmuseum gevestigd in het voormalige gemeentehuis aan de Markt.

Stadsrechten dankzij strategische ligging
De strategische ligging ten opzichte van de rivieren Vecht en Regge is ongetwijfeld de doorslaggevende stem geweest van de bisschop Otto III om Ommen in 1248 stadsrechten te verlenen. Vanaf toen werd de stad Ommen omringd met muren, wallen en poorten. Buiten de wallen was om de stad heen een gracht gegraven die in verbinding stond met de Vecht. Aangenomen wordt dat het ging om houten vesten en omheiningen die de stad moest beschermen. De eerste schermutseling waar de stad Ommen mee te maken kreeg was op 9 mei 1330 als een troepenmacht Ommen binnenvalt. De heren van Rechteren en van Voorst voerden een oorlog tegen Bisschop Jan van Diest, waarbij Ommen het middelpunt van het krijgsrumoer werd. Huizen werden in brand gestoken en allen vesten en muren met de grond gelijkgemaakt. Het ontbrak de bisschop aan geld om de muren weer te laten opbouwen, want de stad bleef jarenlang ontmanteld.

Doorwaadbare plaats
Oorspronkelijk is Ommen een nederzetting nabij een doorwaadbare plaats in de Vecht. Toen zich hier meer mensen zich vestigden deed zich al spoedig de behoefte gevoelen aan een kerk. De kerk aan de Brugstraat is dan ook al zeker zeer oud en ook het oudste gebouw in de kom van Ommen. Tot de Reformatie (1600) was het een rooms katholieke kerk gewijd aan de Ierse heilige Sint Brigida, die ook in het gemeentewapen van Ommen voorkomt. De kerk dateert vermoedelijk uit 1150, maar met zekerheid is vast te stellen dat de kerk in februari 1238 al bestond. Een oorkonde van die datum vermeldt dat bisschop Otto van Utrecht enige inkomsten van die kerk wegschonk aan de Proosdij van Sint-Pieter in Utrecht. Wat het kerkgebouw betreft: het onderste gedeelte van de muren bestaan uit 11e -eeuws oer- of ijzersteen. Het buitenmetselwerk is hoofdzakelijk 15e -eeuws evenals de vier zandstenen ‘ribben’ van de gemetselde overwelving van de consistoriekamer. Deze steunen op, als maskerachtige versierde mannenkoppen. De westgevel van de kerk bestaat uit 16e -eeuwse tufsteen afkomstig uit de Eifel en is gebouwd na de stadsbrand van 1517.

Oudste gebouw staat aan de Brugstraat
Aan de Brugstraat en rondom de kerk vestigden zich de eerste bewoners. Er kwamen langzamerhand neringdoenden en woonhuizen. De huizen waren van hout en met riet of stro gedekt. Brandspuiten waren er niet en brandwaarborgmaatschappijen evenmin. Alleen de kerk, het stadhuis, de Doelen en enkele aanzienlijke woningen waren van steen. Door de bemuurde stad stonden huizen dicht op elkaar. Daarom dat doelmatige bepalingen regelden dat de zindelijkheid op de straten in acht genomen moest worden. Op bepaalde plekken mocht men geen mesthopen maken. Wie zich er niet aan hield werd bekeurd. In het Pijeshues konden zekere natuurlijke behoeften gedaan worden. Na de brand van 1692 was het niet meer toegestaan panden met riet of andere brandbare materialen te bedekken. Eind 1800 werd de Brugstraat voor het eerst verhard met kleine veldkeitjes die afkomstig waren van de Lemelerberg. In 1907 is de Brugstraat vanaf de brug tot aan de Kruisstraat voor het eerst bestraat met een meter brede strook klinkertjes in het middengedeelte. Daarna volgden er nog diverse herbestratingen.

Borger (burger) van Ommen werd je niet zomaar
Het wonen tussen de muren van de stad bood de inwoners een zekere beveiliging. Daartegenover werden wel bepaalde eisen gesteld om “borger” van Ommen te kunnen worden. Wilde iemand het borgerschap winnen dan moest hij daartoe een verzoek indienen bij de Magistraat. Werd het goedgevonden dan moest de aanvrager daarvoor een eed afleggen en bovendien een recht betalen, gedeeltelijk in natura en gedeeltelijk in geld. Dat in natura kon de ene keer bier of en wijn zijn, maar ook struikjes of boompjes om op de stadslanderijen uitgeplant te worden. Ook de aanschaf van een leren emmer die gebruikt werd bij de brandweer was een geliefd object om aan nieuwe borgers op te leggen. Borgers van Ommen hadden de verplichting om voor de stad bepaalde werken te doen, variërend van nachtwacht tot vuurwacht. Naast bescherming had een borger het recht handel te drijven binnen de stad, vee op de stadsgronden de Mars en de stadsweide te laten grazen en daarop turf te steken.

Als stad had Ommen het voorrecht van vele vrijmarkten, zoals die van de jaarmarkt de Ommer Bissingh. De markten werden druk bezocht door mensen uit alle windstreken. De stad bezat verscheidende herbergen of bierhuizen. Water, bier en ook wijn waren algemene dranken die op de kaart stonden. Van koffie of thee werd nog geen gebruik gemaakt.

Umme wordt Ommen
De geschreven geschiedenis is na te gaan tot ongeveer het jaar 1200. De naam “Umme” wordt al vermeld in 1133. Wie de plattegrond van Ommen bekijkt valt duidelijk de ronde vorm op van het stadje. Vrij nauwkeurig is na te gaan waar de oude stadswallen hebben gelegen en op welke plaatsen de Bruggepoort, de Varsenerpoort en de Arriërpoort hebben gestaan. Op de plek van de Arriërpoort is nog altijd een grote kei te vinden waarin de deur van poort zou hebben gedraaid. Op de poorten waren hokken getimmerd, waarin de stad duiven hield.

Stadspoorten gesloten
Bij zonsondergang werden de poorten gesloten. Vooraf luidde men de klokken het zogenoemde Ave Maria-kleppen van de kerk. De burgers die zich nog buiten de wallen bevonden werden gewaarschuwd dat het tijd was binnen te komen, terwijl de buitenmensen, die nog in de stad vertoefden moesten voortmaken, wilden zij niet voor een gesloten poorten komen te staan en genoodzaakt zijn binnen de stad onderdak te zoeken. Bij het opgaan van de zon werd, eveneens met het Ave Maria-kleppen aan het openen van de poort bekendheid gegeven. Het luiden van de klokken om negen uur ’s avonds zoals dat nog steeds gebeurt vindt in dit oude gebruik zijn oorsprong. Omdat men dan ook nog wel eens een bord pap at voordat de bedstee werd opgezocht, wordt dit klokluiden ook wel de pap- of breiklok genoemd. Kwam een burger te overlijden dan werd de overledene ‘verluid’. De luidklokken waren dan te horen om 11.00 uur voor iemand die overleden was uit de stad en om 13.00 uur voor wie in het buitengebied woonde. Vroeger trokken de Ommenaren zelf aan de touwen die met de luidklokken verbonden waren. Vanaf 1985 – toen een einde kwam aan het met de hand luiden van de klokken – worden ze elektrisch en computergestuurd geluid, via een aan elke klok aangebracht luidwiel, dat zorgt voor een schommelbeweging.

De Vecht
De kronkelende rivier de Vecht diende tot eind 1800 als de belangrijkste transportader tussen Zwolle, Nordhorn en Twente. De kleine schepen – zompen – hadden als platbodems weinig diepgang nodig en dus ook niet veel water. Dat was maar goed ook want in droge tijden was de Vecht nauwelijks bevaarbaar. Behalve de Vecht als vaarwater liep buiten Ommen de Hessenweg, een handelsroute, die zijn naam heeft te danken aan de kooplieden uit de Duitse graafschap Hessen. Zij vervoerden met enorme wagens met daarvoor krachtige paarden hun waardevolle goederen door heel Europa.

De Vecht kende een onregelmatige diepgang, waardoor in de zomermaanden de waterstand wel eens extreem laag kon zijn. De Vecht was eigenlijk alleen goed bevaarbaar in de waterrijke tijd, ongeveer van oktober tot april. In de zomermaanden viel de rivier bijna droog en lag de scheepvaart soms weken achtereen stil. Bovendien was de rivier erg bochtig. De vaartijd van Zwolle naar Nordhorn was ongeveer 6 dagen. Bij een te lage waterstand werden er door de schippers dammetjes in de rivier opgeworpen. Zodra er voldoende water was verzameld, stak men de dam door en kon men weer (een stuk) verder varen. Dit was overigens op alle rivieren in Oost-Nederland een gangbare praktijk: varen waar geen water is.

Bentheimer zandsteen
Belangrijke zijrivieren die zich bij de Vecht vanaf de bron in Duitsland voegen zijn de Steinfurter Aa, de Dinkel en iets voorbij Ommen de Regge. Belangrijke plaatsen en dorpen langs de Vecht zijn: Metelen, Wettringen, Schüttorf, Brandlecht, Nordhorn, Neuenhaus, Hoogstede, Emlichheim, Gramsbergen, Hardenberg, Ommen, Vilsteren/Oudleusen, Dalfsen en Zwolle. Via de Vecht werden de uit de rotsen van Bentheim gehouwen zandstenen blokken met zompen naar Zwolle geëxporteerd om hier te worden overgeladen op grotere schepen via de Zuiderzee naar het westen. Al sinds de 11e en 12e eeuw wordt er in het graafschap Bentheim zandsteen gedolven. De vorst van Bentheim en Steinfurt bezat in de hoogtijdagen van het graafschap maar liefst 9 steengroeven. De grootste lag tussen Bad Bentheim en Schüttorf. Veel Duitse steenhouwers vestigden zich in Nederland, om daar met hun specialisme aan de vraag van de bouwheren te voldoen. Rondtrekkende steenhouwers gaven de grove blokken zandsteen op de bouwplek hun uiteindelijke vorm. Hier en daar lieten zij hun steenhouwersmerken in de bouwwerken achter.

Tol
Behalve Bentheimer zandsteen werden ook agrarische producten uit de omgeving over de Vecht vervoerd. Bij de Duitse grens moesten hoge tolgelden worden betaald. Om deze te ontlopen werd er door de schippers veel gesmokkeld. Er zijn voorbeelden bekend zoals zijden spek tegen het boord spijkeren en schinken aan een touw onder water meetrekken. Werd een schipper hierop betrapt, dan werd lading en schip verbeurd verklaard. Tegen betaling kon hij dat dan terugkopen. Als men het geld niet beschikbaar had, werd men door andere schippers geholpen.

Einde scheepvaart
In 1908 werd de Vecht gekanaliseerd en werden er vele bochten afgesneden. Door deze en andere waterwerken daalde het water in de rivier naar een laag niveau en moest men in 1920 besluiten om stuwen te bouwen. Dat werden er zeven: De Haandrik, Ane (inmiddels afgebroken) Hardenberg, Diffelen (bij Mariënberg), Junne, Vilsteren en Vechterweerd (bij buurtschap Marshoek, tussen Dalfsen en Zwolle). Scheepvaart was vanaf toen niet meer mogelijk.

Tekst: Harry Woertink – Foto: collectie OudOmmen.nl

Plaats een reactie