Boer Teunis gaat naar de markt met een koe en komt terug met een….

1899. Op de markt in Ommen. Achter is het kantongerechtsgebouw zichtbaar.
Een verhaal geschreven door Céline Schaake-Verkozen.
Koeien
Er was eens… een boer. Hij woonde in een boerenhuis. Maar niet alleen. Nee, met zijn vrouw en zijn ene dochter. De andere kinderen waren allang getrouwd, maar Mina, de jongste nog niet. Zij hielp haar vader, de boer, en haar moeder, de boerin, bij het werk in huis en in de stal. Want zij hadden ook een stal. Natuurlijk, anders waren het geen echte boeren. In de stal woonden twee koeien en vier konijnen en een varkentje. De koeien lagen met hun gezichten naar de voorkant. Zo konden ze gezellig naar de mensen kijken. En af en toe, als de boer of de boerin of Mina langs de koeien liepen, streelden ze even de grote, donkere warme koppen.
Nu ga ik je in dit verhaaltje niet alles vertellen van de boerderij, maar van de reis naar Ommen, die de boer, Teunis heet hij, op een keertje ging doen. Eens, midden in de week en midden in de nacht, werd boer Teunis wakker. Hij had een gedachte. “Ik gao mit de Bonte naor de markt”, dacht hij, “dan verkoop ik h ‘m en voor ’t geld gao ik neeje kleern koop’m en een mooie klok in de kaomer en een glas bier in een cafeetje”.
En omdat hij wakker was, lag hij te woelen en werd zijn vrouw wakker. “Lig tocht stil, Teunis” zei de vrouw. Maar Teunis lag niet stil. “Ei je wat? Bé je ziek?” “Nee”, zei Teunis, “ik ben niet ziek. Moar ik gao de Bonte verkoop’m op de maarkt in Ommen.” “Och keerl, ie bin gek”, zei de vrouw en ze draaide zich om in de bedstee, om weer te gaan slapen. En dat deed ze. De volgende morgen, toen Teunis zijn voeten en zijn benen en toen zichzelf uit de bedstee zwaaide, zei hij: “Ik gao naor de maarkt mit de Bonte.” “Ie bin gek” zei zijn vrouw weer en kwam ook uit de bedstee om pap te koken op het fornuis. Mina had de koeien al gemolken en ze kwam net met een emmer vol dampende crème-witte schuimende melk, achter de koeien vandaan. Toen deed ze samen met haar moeder het overige werk.
Zwart
Maar Teunis deed deze ochtend niet mee. Hij waste zich bij de pomp. Daarna trok hij zijn beste pak aan. Dat was zwart. De broek was zwart. En het vest en de jas. Zijn overhemd was grijs en zijn das zwart. Maar op zijn vest zaten prachtige zilveren knopen. Toen hij al zijn kleren aanhad, zette hij een zwartzijden pet op, een klein beetje schuin, en stapte in goudgele klompen. Hij nam zijn pijp, zijn geld en zijn gele wandelstok. Hij hing de stok met de haak aan zijn vest en ging de Bonte halen. Die lag juist te herkauwen. Maar Teunis bond een touw om haar horens, trok eraan en zei: “Hort beest!” en toen stond de Bonte op haar vier poten. Teunis nam zijn stok in de hand, tikte er mee tegen de ene bil van de koe; toen liep de Bonte vooruit. Teunis leidde haar de stal uit, het huis langs en de weg op. En daar gingen ze met hun beiden. Teunis en de Bonte… Mina en haar moeder stonden hen na te kijken en ze moesten allebei erg hun neus snuiten. “Ee is gek”, zei Mina’s moeder. “Jao”, zei Mina, “hartstikke gek”. Toen gingen ze weer naar binnen en maakten het werk in huis af.
Naar de markt in Ommen
Maar Teunis liep op de weg en stapte met zijn koe naar Ommen. Er liepen boeren met koeien voor hem en na hem kwamen er nog meer. In wagens, op karren en lopende, net als Teunis. Als ze elkaar voorbij liepen zeiden ze: “Moij” en dat betekent: “Goedendag”. Er gingen boeren en boerinnen naar de markt, op fietsen, lopende en rijden met wagens, die overtrokken waren met witte huiven. Dat stond heel mooi op de weg. Overal zagen de boeren er ’t zelfde uit. Net één hele grote familie. ’t Leken allemaal Teunissen, groot en klein, dik en dun, jong en oud. Allemaal in ’t zwart, en als versiering hadden ze allemaal goudgele klompen aan. Op de weg moest je uitkijken dat je niet in de koeienvlaaien trapte, want koeien… die doen maar raak, die hebben niets geleerd. Anders deden ze zo niet. Teunis zei af en toe tegen de Bonte: “hort!” en “hee!” en “fruit”, maar dan bedoelde hij: “voorruit”, en dan zei de Bonte: “boe-hoe!”. En loeide als ik weet niet wat.
Dikke boer
Eindelijk kwamen ze bij de brug over de Vecht en nu waren ze in Ommen. Wat een drukte! Wat een beesten! Wat een wagens! Teunis liet zijn Bonte vastmaken aan de touwen, die om de markt gespannen waren. En toen ging hij achter de Bonte staan wachten op een koper. Eerst liepen alle kopers voorbij. Maar toen kwam er een grote dikker boer. Hij keek niet naar Teunis, maar wel naar de Bonte. Hij klopte de Bonte op haar billen en haar rug. Betastte haar kop, tilde haar tenen op, om de hoeven te bekijken en deed haar bek open om erin te zien. “Boe-hoe!” zei ze en schudde met haar kop en zwaaide met haar staart.
Teunis oude gerimpelde gezicht werd een beetje bleker, toen hij dat alles zag gebeuren. “Zou die lelijke dikke boer mijn Bonte willen kopen?” dacht hij. Hij was ’t potje bier en de nieuwe klok en de mooie kleren helemaal vergeten. Opeens draaide de dikke zich om en vroeg: “Wat kost ie?” “Wou j’m kopen?”, vroeg Teunis. “Jao, waarom stao je anders hier mit ’t beest?” “Jao….da kuj wel is gliek an hem’m”. De dikke boer kreeg een rood hoofd. Hij hield zijn hand een beetje schuin omhoog om Teunis er een klap mee op de zijne te kunnen geven. Dat is zo de gewoonte bij boeren als ze elkaar op de markt iets verkopen. “Pats!” ging ’t op Teunis hand en tegelijkertijd zei de dikke: “Viefhonderd”
Hartstikke gek
“Boe-hoe” zei de Bonte. “Nee” zei Teunis. “Zeshonderd” zei de dikke. “Boe-hoe!” zei de Bonte. “Nee-je” zei Teunis (want de pats was te hard geweest). De boeren op de markt waren om den dikke en Teunis heen gaan staan. Allemaal boeren in ’t zwart op gele klompen, met gele stokken, zilveren knopen en zwarte petten. Boeren met lange en stompe neuzen, met oude en jonge gezichten. Ze keken allemaal naar Teunis en den dikken boer en de Bonte. “Pats”, zei de dikke hand van den dikken boer op die van Teunis en tegelijkertijd klonk het “Zevenhonderd” “Boe-hoe” zei de Bonte. “Nee-je” zei Teunis, “ik verkoop’m niet”, zei Teunis, “ik doe ’t niet” zei Teunis. “Man ie bin gek! Hartstikke gek!” zei de dikke. En alle boeren lachten met brede monden en wijde monden: met “hi-hi”-halen en “ha-ha”- gillen. “Ee komt mit zien Bonte noar de maarkt en verkoopt hem niet! Ee is gek! Hartstikke gek!”
Van de markt naar huis
Teunis zei niks. Hij knoopte het touw los, waar de Bonte mee vast zat en ging weg van de markt. Hij liep weer terug, dezelfde weg als hij vanmorgen gegaan was en voor het middageten kwam hij weer thuis. “Nou… was dat?”, zei Mina, “kiek daor nou es, wie d’r ankump? Vaoder mit de Bonte!”
Moeder kwam kijken met een blij gezicht. Ja warempel, ‘t was zo: Vader met de Bonte. Teunis kwam langs het huis; op de deel; in de stal. Hij zette de Bonte weer op haar eigen plek, waar Mina juist schoon stro had neergelegd. “Boe-hoe!” loeide ze blij. Een heel andere loei dan daarstraks op de markt. Teunis ging naar binnen, legde al zijn kleren in de mooie kamer en kwam toen in zijn weekse boezeroen in de keuken. Hij keek niemand aan en schoof aan tafel. Toen vouwde hij zijn handen en sloot zijn ogen. Teunis bad en Moeder bad en Mina bad. Toen ze klaar waren gingen ze eten. “En de Bonte?” vroeg de vrouw. “Kem weer mittebrung”, zei Teunis. “Oe hem gliek”, zei de vrouw. “Eet smaoklik” zei Mina vrolijk en die wist hoe het hoorde.
Bron: Harry Woertink – Foto: collectie beeldbank OudOmmen.nl