Het Volk over de historie van Ommen (deel 2)

In het voorjaar van 1944 is er in het dagblad Het Volk aandacht voor de historie van Ommen. In de toen door de Duitse bezetter gecensureerde krant wordt in twee delen de geschiedenis belicht.

 Vissen bij de Vechtbrug in Ommen ca. 1907.
Afbeelding: OudOmmen

Na de oorlog ging het socialistisch dagblad verder onder de naam Het Vrije Volk. Dit deel gaat over de Ommerschans, de brug, luchtgesteldheid en bebossing van Ommen. De spelling is aangehouden van de krant. De twee delen uit het dagblad Het Volk zijn overgenomen van de website http://www.Delpher.nl.

Geslachten van Friese stam

Coehoorn bouwde schans, die weg naar ’t Noorden beheerste
“Aan de noordkant van de Vecht, ongeveer vijf uren ten Oosten van Zwolle, ligt het stadje Ommen. Het is een der kleine steden van het voormalig kwartier Salland, thans het arrondissement Zwolle. Het plaatsje is gebouwd op een grotendeels uit geel of rood zand bestaande grond, waarvan de oppervlakte met een vettere, zwartere aarde is bedekt en die zich naar de kant van het Noorden van het Bouweinde langzamerhand verheft tot bij de in omstreeks 1875 aangelegde begraafplaats (thans het oude kerkhof). De kerk en de pastorie of, zoals deze gebouwen vroeger ten plattelande genoemd werden, de Wheeme, staan ook iets hoger, dan de naburige gebouwen.
Van de stadssingels of grachten was tot voor enige jaren niet veel meer over dan de zgn. Burggraven. Op de plaats, waar vroeger het water van deze Burggraven golfde en waar de Ommer kinderen ’s winters hun schaatsen onder bonden, ligt thans de nieuwe weg, die Vechtbrug verbindt met de weg naar Balkbrug. Het stadje Ommen bestond vroeger uit twee zeer verschillende gedeelten het zgn. Brugeinde met als voornaamste straat de Brugstraat en het zgn. Bouweinde. Het Brugeinde, dat grensde aan de Vecht, werd grotendeels bewoond door winkeliers, herbergiers, ambachtslieden, kortom door gewone burgers, terwijl het bouweinde bewoond werd door personen die, de naam zegt het reeds, hun bestaan vonden in de landbouw, dus de boeren. Ook thans kan men dit onderscheid nog enigszins waarnemen, al is de toestand ook hier in de loop der jaren zeer veranderd.
De tuinen van de inwoners lagen behalve aan de Zuidzijde, waar de Vecht stroomt, rondom de stad, het grootste gedeelte evenwel aan de Westzijde naar de kant van de algemene weide. Ten Noorden van de stad vond men grotendeels bouwland en Ommer stuifbelten, waarachter andere landerijen van gemengde aard lagen, o.a, de Strange, de Laarakkers, de Slagenkampen, Alteveer (waar het werkkamp aan de weg naar Balkbrug zijn naam aan ontleent), het Vlier, de Rotbrink en de Dante. Deze landerijen strekken zich uit tot aan de Hessenweg, die de scheiding vornde van het bouwland met de Ommerzandbelten en het veld, dat zich uitstrekt tot aan de Ommerschans.

De schans
Deze werd aangelegd tijdens de tachtigjarige oorlog, teneinde het doordringen van de Spanjaarden uit Twenthe naar de drie noordelijke provincies te beletten. Zij werd later vergroot en verbeterd, waaraan vooral de naam van Coehoorn verbonden is. In 1787 was de schans nog bezet, maar toen de ontginning door de Dedemsvaart in het noorden van Salland een geheel andere toestand voortbracht, verloor zij haar belang.
In 1824 werd zij afgestaan aan de Maatschappij voor Weldadigheid. Deze vormde hier een kolonie voor bedelaars en landlopers, waarvoor o.a een uitgestrekt gesticht werd gebouwd. Op 15 September 1859 kwam dit gesticht onder Rijksbeheer, terwijl het door een koninklijk besluit van 22 September 1870 werd ingericht voor bedelaars en landlopers uit het gehele rijk. Later werd het ingericht tot Rijksopvoedingsgesticht voor jeugdige boefjes. Het gesticht had toen de beschikking over eigen boerderijen, tuinderijen, een rietvlechtschool, een drukkerij (waarin thans de landbóuwhuishoudschool is gevestigd), een zuivelfabriek, enz.
Thans is er een Rijksasyl voor psychopaten in gevestigd. Ook ten oosten van Ommen vond men enig bouwland, tot voorbij de reeds sedert eeuwen bekende windkorenmolen „De Oude Molen”, die echter al lang verdwenen is. Ook moet hier vroeger een galg gestaan hebben.
Gaat men verder naar het oosten dan komt men in de buurtschap Arriën, die vroeger ressorteerde onder de zelfstandige gemeente Ambt-Ommen. Onder deze gemeente vielen ook de kerkdorpen Lemele en Vilsteren, benevens de buurtschappen Zeese, Giethmen, Archem, Besthmen, Eerde, Junne, Beerse en Varsen. Later zijn Stad- en Ambt-Ommen tot één gemeente samengevoegd.

Rivieren
De Vecht, waarover enige jaren geleden een fraaie brug werd gebouwd, is een rivier die, volgens oude verhalen, zo genoemd is naar een priester, die er onder de regeering van den Frankischen koning Odemai in verdronken is. Zij ontstaat in het voormalige Munsterse Ambt Horstmar, loopt door het graafschap Bentheim na aldaar de Dinkel en twee andere kleine rivieren te hebben opgenomen en valt bij Holtheme, een buurtschap onder de gemeente Gramsbergen, in onze provincie; Zij neemt vervolgens nog twee stroompjes, die van de kant van Coevorden komen, op, loopt na vele kronkelingen langs Hardenberg tot bij Ommen en verbindt zich, een half uur gaans beneden die stad, met de Regge, om langs Dalfsen lopende tussen Zwolle en Hasselt in het Zwartewater uit te monden.
De Regge ontspringt even ten zuiden van Diepenheim op het Westerflier. In de 15e eeuw was het bovenstroomgebied van de Regge de Schipbeek, die in haar bovenloop Buurserbeek heette en in Duitsland Aa. Zij was vroeger de scheepvaartweg voor Twenthe. Door het tot stand komen van het Overijsselse kanaal in 1855, hetwelk Zwolle met Almelo verbindt, is hieraan een eind gekomen. Thans wordt de Regge nog bevaren tot de stuw Hancate door enkele kleine scheepjes van plm. 30 ton (zgn. Enterse Zompen). Volgens oude geschriften schijnt er vroeger een druk verkeer van op- en afvarende schepen bestaan te hebben wat echter door het verbeteren van de wegen en het toenemende autoverkeer tot een minimum is beperkt. Wanneer in het voorjaar de stand van ’t water niet al te laag was, werd er veel spiering gevangen die voor aangenamer van smaak gehóuden werd, dan die, welke men in de IJssel ving.
De luchtgesteldheid van Ommen kan als gezond worden aangemerkt. De dampkring is er helder en zuiver, omdat geen hoge en dicht op elkaar staande gebouwen de zuivering verhinderen. Sommigen evenwel hebben wel eens gemeend, dat de lucht in de nabijheid der stad schadelijke bestanddelen zou bevatten, daar er vóór het jaar 1780, gedurende 15 à 17 jaren zware en algemene Gal- en Rotkoortsen werden waargenomen, welke telkens met tusenpozen van 1 a 2 jaren zich zouden hebben herhaald. Hoe het ook zij, de oorzaken van deze ziekten zijn waarschijnlijk weggenomen, want sedert vele jaren zijn zij in Ommen niet meer voorgekomen.
Volgens een geschrift, opgesteld in 1876, toont een vergelijking tussen geboorte en sterfgevallen, voorzover het de eigenlijke stad betreft, aan, dat de bevolking toeneemt en verschillende inwoners een hoge ouderdom bereiken. In de achterstraten woonden evenwel zeer gebrekkige lieden, zoals personen met „bochels, hoge ruggen, binnenvoeten, waaraan kolossale grote klompen zijn gedaan en die dan ook zeer klein van gewas zijn.”
Van de oude geslachten van Ommen mogen vooral genoemd worden de Makkinga’s, Schutterts en de Poortiers. Ze zijn afkomstig uit Friesland en hier nagenoeg het eerst met de landbouw begonnen.

Beplanting
Reeds van ouds scheen de vroedschap van Ommen veel gewicht te hechten aan het beplanten van openbare wegen en pleinen. Zo werden in 1548 in de stadsrozegaarden elzentelgen gepoot, die men uit de Wullinck bij Deventer haalde, die per 600 stuks vracht en poten inbegrepen, 12 Goudguldens kostten. In het volgende jaar 1549 pootte men de zgn. „peppelen” of populieren tegen het Spiker, waarvoor men per 500 stuks 10 Philips guldens betaalde. Enkele van deze populieren staan waarschijnlijk nog op de Voormars bij het kantongerecht, als eerwaardige gedenkstukken der voorvaderen zorg en vlijt.
In latere jaren liet het stadsbestuur bij de herbergen de Bisschopshaar en de Rozeboomshaar een menigte dennen zaaien. Ook de dijk naar Varsen werd met populieren beplant, die met de weg naar Arrien, die naar de Haar, en die rondom de begraafplaats een aangename wandeling opleverde.
Aan de overkant der Vecht, in het vroegere Ambt-Ommen ligt de oude havezate Het Laar waartoe het prachtige Laarbos behoort. Omstreeks 1880 behoorde dit alles toe aan den heer A. Sandberg, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, die aan het publiek vrije wandeling toestond in het bos. Later gingen deze bossen over aan de gemeente Ommen. Eveneens stond de toenmalige burgemeester H. I. Smit vrije wandeling toe, om de tuinen te bewonderen, die rondom de veel bezochte olie- en pelmolen, aan de oevers van de Vecht gelegen, waren aangelegd
”.

Deel 1 van “Het Volk over de historie van Ommen” is te lezen via deze link.

Bron: Harry Woertink – 4 augustus 2020

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s